ECLI:NL:RBDHA:2020:8177

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7984
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.L.M. Vreeswijk, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door M.L. Steeksma-Valente. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering per 1 juli 2019, zoals vastgesteld in het primaire besluit van 27 juni 2019. De rechtbank oordeelde dat de Uwv terecht had geconcludeerd dat er geen medisch objectiveerbare redenen waren voor het aannemen van meer beperkingen en dat eiseres weer geschikt was voor haar arbeid. De rechtbank baseerde haar oordeel op de rapporten van de verzekeringsartsen, die zorgvuldig tot stand waren gekomen en geen tegenstrijdigheden vertoonden. Eiseres had aangevoerd dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar klachten, waaronder vermoeidheid en slaapproblemen, en dat er geen adequate urenbeperking was vastgesteld. De rechtbank oordeelde echter dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de Uwv de beperkingen van eiseres in voldoende mate had vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal later alsnog openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7984

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.L.M. Vreeswijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.L. Steeksma-Valente).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres ingevolge de Ziektewet (ZW) per 1 juli 2019 beëindigd.
Bij besluit van 7 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een video-verbinding (Skype) plaatsgevonden op 7 juli 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was laatstelijk werkzaam als medewerker callcenter voor 21 uur per week. Op 2 december 2015 is zij uitgevallen met bekken-, rug- en angstklachten, waarna verweerder haar een ZW-uitkering heeft toegekend. Bij besluit van 8 januari 2018 heeft verweerder na het einde van de wachttijd geweigerd eiseres een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen op de grond dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar hiertegen is bij besluit van 10 augustus 2018 ongegrond verklaard.
1.2
Eiseres heeft op 18 januari 2018 een auto-ongeval gehad waar zij hoofdpijn en klachten aan nek en schouders aan heeft overgehouden. Eiseres ontving van 11 maart 2018 tot 1 juli 2018 een zwangerschaps- en bevallingsuitkering ingevolge de Wet arbeid en zorg (WAZO). Zij heeft zich aansluitend aan haar zwangerschapsverlof ziek gemeld met overprikkelingsklachten ten aanzien van licht en geluid, nek-, schouder- en hoofdpijn, polsklachten en psychische klachten. Na deze ziekmelding heeft verweerder een ZW-uitkering aan eiseres toegekend.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder na een onderzoek in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling de uitkering van eisers beëindigd op de grond dat zij weer arbeidsgeschikt is voor haar arbeid.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de beëindiging gehandhaafd.
3. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte geen beperkingen heeft aangenomen ten aanzien van licht, geluid en drukte en evenmin rekening heeft gehouden met haar vermoeidheid en slaapproblemen. Ook heeft verweerder geen (adequate) urenbeperking in acht genomen. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar de medische rapportage van H.J.M. van der Planken van 20 augustus 2019 en de brief van de GZ-psycholoog van 21 februari 2019. Aanvullend heeft zij in beroep een behandelplan van 9 april 2020 van de psychische klachten en een verklaring van behandeling van de GZ-psycholoog van 21 november 2019 ingebracht. Uit het behandelplan blijkt dat de diagnose recidiverende depressie is vastgesteld en uit de brief van 21 november 2019 blijkt dat deze ernstig is. Op grond van het verzekeringsgeneeskundig protocol Depressieve stoornis dienen dan beperkingen op persoonlijk en sociaal vlak opgenomen te worden in de FML. Bovendien volgt eiseres een intensieve behandeling, zodat een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Tot slot heeft verweerder de in de WIA-procedure geduide functies ten onrechte geschikt geacht, gelet op de klachten van eiseres.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt uitzondering, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat. Dan geldt als maatstaf gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA of op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Het is aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.1
Op 13 juni 2019 heeft de primaire verzekeringsarts eiseres op het spreekuur gezien en haar lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts heeft haar bevindingen neergelegd in een rapport van 14 juni 2019. Zij constateert lichte beperkingen aan de rechterhand. Er zijn geen beperkingen gevonden voor de nekklachten, maar de primaire verzekeringsarts acht het aannemelijk dat zij nog klachten ondervindt van het ongeval. Ten aanzien van de psychische klachten meldt de primaire verzekeringsarts dat er geen echte geclaimde klachten meer zijn en dat zij geen objectieve afwijkingen heeft gevonden. Zij ziet daarom geen aanleiding om op dit vlak beperkingen aan te nemen. De primaire verzekeringsarts heeft de beperkingen vastgelegd in de FML.
5.2
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) op 4 november 2019 een rapport uitgebracht, gebaseerd op dossieronderzoek en de ingebrachte medische informatie van de fysiotherapeut van 29 maart 2018 en van 3 december 2018, de neuroloog van over de periode van 21 september 2018 tot 21 mei 2019, L. Hollman van 5 februari 2019, de GZ-psycholoog van 21 februari 2019, 19 juli 2019 en 24 oktober 2019, J. Kalbes van 24 juni 2019 en 15 juli 2019, drs. R. Petersen van 9 juli 2019, de huisarts van 15 augustus 2019 en de medische rapportages van H.J.M. van der Planken van 8 oktober 2019 en 20 augustus 2019. De verzekeringsarts b&b ziet in de ingebrachte stukken geen evident medische basis voor de klachten van eiseres en concludeert dat er geen aanleiding is om van het oordeel van de primaire verzekeringsarts af te wijken.
5.3
Naar aanleiding van de in beroep ingebrachte gronden en medische informatie heeft de verzekeringsarts b&b op 29 juni 2020 een aanvullend rapport uitgebracht. Hierin stelt de verzekeringsarts b&b dat in 2019 op psychisch vlak weliswaar achteruitgang bij eiseres is vastgesteld, maar dat de primaire verzekeringsarts eiseres op 13 juni 2019 heeft gezien en daarmee haar conditie van de datum in geding is gewogen. De verzekeringsarts b&b dient zich te beperken tot de schatting van dat moment en het feit dat er aan de verslechtering geen acuut moment kan worden gekoppeld. De nieuwe informatie geeft de verzekeringsarts b&b daarom geen aanleiding te twijfelen aan de schatting van psychische en lichamelijke belastbaarheid van eiseres op de datum in geding.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat de medische onderzoeken op zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en eiseres lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en de in bezwaar en beroep ingebrachte medische informatie bij zijn oordeelsvorming betrokken. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat alle klachten van eiseres en alle beschikbare informatie zijn meegenomen in de beoordeling.
6.2
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de beperkingen van eiseres in voldoende mate in kaart gebracht. Voor de pols- en nekklachten acht zijn lichte beperkingen aangenomen. Dit spoort met het feit dat uit de informatie van de neuroloog volgt dat er geen aanwijzingen zijn voor carpaal tunnel syndroom en dat er geen neurologische verklaring is voor de nek-, arm- en handklachten. Ten aanzien van de psychische klachten heeft de primaire verzekeringsarts geen objectieve afwijkingen gevonden. De verzekeringsarts b&b geeft aan dat uit de ingebrachte medische informatie volgt dat EMDR therapie de spanningen van eiseres heeft verlaagd en dat de behandeling wordt voortgezet met cognitieve gedragstherapie tegen somberheidsgevoelens. De verzekeringsarts b&b merkt hierover op dat de behandelingen vanuit de GZ en de verzekering tegen letselschade steeds gemotiveerd worden uit anamnese en niet uit geobjectiveerde verschijnselen. De in beroep ingebrachte medische informatie vormt geen aanleiding voor de verzekeringsarts b&b om op de datum in geding meer beperkingen aan te nemen. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts b&b over de beperkingen van eiseres. De rechtbank tekent daarbij aan dat verzekeringsartsen bij uitstek deskundig zijn te achten om aan de hand van de door een betrokkene aangegeven klachten en de beschikbare medische informatie de belastbaarheid van de betrokkene vast te stellen. Anders dan van de behandelaar is het de taak, bevoegdheid en specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om de (arbeids)beperkingen vast te stellen.
6.3
De stelling van eiseres dat uit het verzekeringsgeneeskundig protocol Depressieve stoornis volgt dat bij een depressie beperkingen in de FML kunnen worden opgenomen, kan niet leiden tot een ander oordeel over de belastbaarheid van eiseres. Uit vaste jurisprudentie volgt dat een protocol slechts een hulpmiddel voor de verzekeringsarts is bij het vaststellen van de belastbaarheid. Immers daarin worden wel mogelijke beperkingen genoemd, maar de aanwezigheid daarvan zal nog steeds op individueel niveau moeten worden onderzocht.
6.4
De rechtbank onderschrijft daarom de medische grondslag van het bestreden besluit.
7. De arbeidsdeskundige stelt dat eiseres geschikt is voor ten minste één van de in het kader van de WIA-beoordeling geduide functies. De rechtbank constateert dat eiseres dit bestrijdt, maar dat dit louter gebaseerd is op haar klachten met betrekking tot de FML. Nu deze FML door de rechtbank akkoord is bevonden, bestaat er geen aanleiding eiseres op dit vlak te volgen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 21 juli 2020 gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.