ECLI:NL:RBDHA:2020:8261

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.8398
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van beslissing op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft eiser op 8 april 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 8 juli 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 4 mei 2020 een verweerschrift ingediend. Door de coronamaatregelen heeft de rechtbank de behandeling van de zaak tijdelijk aangehouden. Eiser heeft herhaaldelijk verzocht om een spoedige uitspraak. De rechtbank heeft uiteindelijk de behandeling hervat en de zaak beoordeeld.

De rechtbank overweegt dat ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit. Eiser heeft verweerder op 12 maart 2020 in gebreke gesteld, waarna de wettelijke beslistermijn is verstreken. De rechtbank oordeelt dat het beroep terecht is ingediend en dat de ingebrekestelling geldig is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en legt verweerder een termijn op voor het afnemen van een eerste gehoor en het nemen van een besluit op de aanvraag.

Daarnaast wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Ook wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, begroot op € 262,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal dat alsnog worden zodra mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.8398

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 8 april 2020 beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 8 juli 2019.
Verweerder heeft op 4 mei 2020 een verweerschrift ingediend. Bij brief van 5 mei 2020 heeft eiser hierop gereageerd.
Bij brief van 20 mei 2020 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat de zaak tot nader bericht wordt aangehouden omdat besluitvorming niet kan plaatsvinden door omstandigheden die samenhangen met de coronamaatregelen.
Bij brief van 20 mei 2020 heeft eiser hierop gereageerd.
Bij brieven van 16 juli 2020 en 25 augustus 2020 heeft eiser de rechtbank verzocht zo spoedig mogelijk uitspraak te doen.
Na versoepeling van de coronamaatregelen heeft de rechtbank de behandeling van de zaak hervat.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
3. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.
5. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
6. Eiser heeft op 8 juli 2019 een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, Vw had verweerder uiterlijk op 7 januari 2020 op de aanvraag moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken. Bij brief van 12 maart 2020 heeft eiser verweerder meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep terecht is ingediend omdat de wettelijke beslistermijn is verstreken en de ingebrekestelling van 12 maart 2020 geldig is. Het beroep is kennelijk gegrond.
8. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
9. Uit het verweerschrift blijkt dat eiser nog niet in de gelegenheid is gesteld zijn asielaanvraag te onderbouwen. Een eerste en nader gehoor hebben nog niet plaatsgevonden. Gelet op de gevolgen van het coronavirus verzoekt verweerder de rechtbank een termijn van zestien weken op te leggen voor het starten van de AA-procedure.
10. Eiser verzoekt de rechtbank verweerder een termijn van vier weken op te leggen waarbinnen de zaak van eiser moet zijn ingepland en binnen zes weken een besluit te nemen.
De rechtbank overweegt als volgt.
11. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) zal de rechtbank, nu sprake is van een situatie waarin de asielaanvrager nog niet is gehoord en rekening houdend met de naleving van andere wettelijke voorschriften, bepalen dat verweerder binnen een termijn van acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een eerste gehoor moet afnemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit op de aanvraag moet bekendmaken, in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak.
12. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
13. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit op de aanvraag bekend te maken, in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.