ECLI:NL:RBDHA:2020:8271

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.11218 en NL20.11220
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Pakistaanse eisers wegens kennelijk ongegronde claims en familieproblemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2020 uitspraak gedaan in de asielprocedures van twee Pakistaanse eisers, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hadden aangevraagd. De aanvragen waren eerder door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De eisers, die problemen met hun familie in Pakistan aanvoerden, hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten. De rechtbank had eerder, op 7 oktober 2019, de eerdere afwijzing van de aanvragen vernietigd en verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen. In de nieuwe besluiten van 21 mei 2020 heeft verweerder de aanvragen opnieuw afgewezen, wat leidde tot het huidige beroep.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de geloofwaardigheid van de verklaringen van eisers beoordeeld. De eisers hebben verklaard dat zij problemen ondervonden van de familie van eiseres, die hen in Pakistan hebben bedreigd en zelfs geweld hebben gebruikt. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaringen van eisers niet consistent waren en dat er onvoldoende bewijs was om hun claims te onderbouwen. De rechtbank volgde de argumenten van verweerder dat de verklaringen van eisers over hun situatie in Pakistan ongeloofwaardig waren, mede door tegenstrijdigheden in hun verklaringen en het ontbreken van bewijs van de gestelde bedreigingen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de aanvragen van eisers terecht als kennelijk ongegrond zijn afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, en zal openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.11218 en NL20.11220

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer 1]

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer 2]
mede namens hun minderjarige kinderen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag] 2005
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag] 2007
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag] 2012
en
[minderjarige 4], geboren op [geboortedag] 2016
samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M. Gavami),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Oba).

ProcesverloopBij besluiten van 18 augustus 2019 heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld.
Bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 7 oktober 2019 (ECLI:NL:RBNHO:2019:8310) zijn de beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 18 augustus 2019 vernietigd en is verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen van eisers.
Bij besluiten van 21 mei 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de verzoeken om een voorlopige voorziening met zaaknummers NL20.11219 en NL20.11221, plaatsgevonden op 20 augustus 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is T.M. Butt verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers hebben de Pakistaanse nationaliteit. Eiser is geboren op [geboortedag] 1979, eiseres op [geboortedag] 1979. Op 19 oktober 2019 hebben zij verweerder verzocht om hen een verblijfsvergunning asiel te verlenen.
2. Eisers hebben aan hun aanvragen ten grondslag gelegd dat zij problemen hebben met de familie van eiseres vanwege hun huwelijk. Deze familie heeft na het ontdekken van de relatie tussen eisers, via corrupte politieagenten eiser in oktober 2000 in de gevangenis laten zetten en laten martelen. Na zijn vrijlating is eiser op 14 januari 2001 naar Saoedi-Arabië vertrokken, waar hij tot 2017 heeft gewoond en gewerkt. In april 2004 is eiser teruggegaan naar Pakistan en is daar stiekem met eiseres getrouwd. Zijn schoonfamilie was het hier niet mee eens en heeft aangifte tegen hem gedaan van ontvoering van zijn echtgenote en diefstal van 2,5 miljoen roepie aan juwelen. Eisers zijn op 28 juni 2004 samen vertrokken naar Saoedi-Arabië. Eiser kreeg in 2016 problemen met zijn sponsor in Saoedi-Arabië van wie hun verblijfsvergunningen afhankelijk waren. Als gevolg hiervan is het gezin teruggekeerd naar Pakistan. Eisers hebben getracht de problemen met de (schoon)familie op te lossen en vrede te sluiten toen de erfenis van de grootvader van eiseres verdeeld moest worden. Toen de onderhandelingen niet succesvol verliepen heeft de (schoon)familie de jongste dochter van eisers ontvoerd. Hierop hebben eisers onderhandeld om vrede te sluiten en de erfenis afgestaan. Toen echter werd bepaald dat de oudste dochter zou worden uitgehuwelijkt aan een neef (42 jaar) van eiseres heeft eiser geweigerd hieraan mee te werken en de onderhandelingen verlaten. De familie van eiseres heeft vervolgens op de woning geschoten waar eisers verbleven, waarbij eisers broer is geraakt. Hierop is een vechtpartij ontstaan. Eisers hebben zich in het huis verschuild tot de familie van eiseres wegging. Pogingen om aangifte te doen van de ontvoering en de schietpartij liepen op niks uit. Eisers zijn uiteindelijk op 2 oktober 2017 Pakistan ontvlucht. In de periode voor het vertrek is de politie naar eisers familiehuis gekomen, hebben zij naar hem gevraagd en zijn ouders lastig gevallen.
3.
Bij besluiten van 18 augustus 2019 heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Het door eisers ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 7 oktober 2019 gegrond verklaard en de besluiten van 18 augustus 2019 zijn vernietigd. Verweerder is opgedragen om nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen van eisers met inachtneming van de uitspraak.
4. De rechtbank heeft bij uitspraak van 7 oktober 2019 in rechtsoverweging 4.3 geoordeeld dat verweerder de aanvragen van eisers ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen en daartoe overwogen dat uit de motivering van het bestreden besluit, het voornemen en de toelichting ter zitting niet is gebleken dat eisers kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of onduidelijke onwaarschijnlijke verklaringen hebben afgelegd. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de relevante elementen ongeloofwaardig zijn, en waarom de aanvragen zijn afgewezen als kennelijk ongegrond. De beroepen zijn hierdoor gegrond verklaard en de rechtbank heeft de besluiten vernietigd.
5. Naar aanleiding van voormelde uitspraak heeft verweerder op 18 november 2019 nieuwe voornemens uitgebracht en bij de bestreden besluiten opnieuw op de aanvragen van eisers beslist. Verweerder heeft de volgende relevante elementen onderscheiden in de relazen van eisers:
 identiteit, nationaliteit en herkomst;
 problemen met de familie en de aangifte na het huwelijk in 2004;
 familieproblemen in Pakistan na terugkeer vanuit Saoedi-Arabië.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig. De problemen met de familie en de aangifte na het huwelijk in 2004 en de familieproblemen in Pakistan na terugkeer vanuit Saoedi-Arabië worden echter niet geloofwaardig geacht. Verweerder stelt verder dat eiser verklaringen heeft afgelegd die worden aangemerkt als duidelijk onwaarschijnlijk en tegenstrijdig met informatie uit openbare bron. Daarbij is onder andere verwezen naar de evident onjuiste verklaringen van eiser over de aanwezigheid van de heer [A] tijdens de bijeenkomst op 20 september 2017. Hierdoor wordt alle overtuigingskracht van zijn verklaringen ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Daarom zijn de aanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond.
6. Eisers voeren in beroep aan dat de thans bestreden besluiten eveneens ten onrechte als kennelijk ongegrond zijn afgewezen. Verweerder heeft in deze besluiten deels nieuwe overwegingen aangewend om het asielrelaas als kennelijk niet geloofwaardig te verklaren. Deze overwegingen zijn echter van dezelfde aard als de eerdere tegenwerpingen zodat deze gezien de uitspraak van de rechtbank van 7 oktober 2019 niet als kennelijk inconsequent, tegenstrijdig, kennelijk vals of onduidelijk en onwaarschijnlijk kunnen worden bestempeld.
Eiser verzet zich ook tegen het feit dat verweerder nieuwe tegenwerpingen formuleert op basis van verklaringen die reeds bij verweerder bekend waren. Zo is de verklaring van eiser over de heer [A] een omissie die in de eerste beoordeling niet is tegengeworpen. Hierdoor mag eiser spreken van een gerechtvaardigd vertrouwen dat dit hem niet meer zou worden tegengeworpen. Daarnaast is de omissie onvoldoende om het asielrelaas als ongeloofwaardig te bestempelen. Ook de verklaringen omtrent het contact met de familie worden voor het eerst tegengeworpen. Dit terwijl eiser daarover niet duidelijk is bevraagd en verweerder op deze wijze makkelijk tegenstrijdigheden bedenkt.
Over de verschillende verklaringen van eiser en eiseres met betrekking tot de detentie van eiser stelt verweerder dat deze tegenwerping niet het gehele relaas ongeloofwaardig maakt, maar verweerder maakt niet duidelijk hoe deze verschillende verklaringen worden gewogen. Daarnaast heeft de gehele overweging uit de uitspraak van 7 oktober 2019 van de rechtbank op dit punt een andere betekenis dan verweerder in het bestreden besluit doet voorkomen. Ook met betrekking tot de meerdere in- en uitreizen in Pakistan die nog worden tegengeworpen, is het gezien rechtsoverweging 4.5 van de uitspraak van 7 oktober 2019 onbegrijpelijk waarom verweerder dit nog steeds tegenwerpt.
Eiser heeft in onderhavige procedure de aangifte uit 2004 overgelegd om zijn asielrelaas te onderbouwen. Deze aangifte onderbouwt de aanwezigheid van een reëel risico in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder ontkent dit en gaat ten onrechte voorbij aan het overgelegde stuk. De aangifte had aan Bureau Documenten moeten worden voorgelegd.
7. De rechtbank overweegt het volgende.
7.1
De rechtbank heeft bij uitspraak van 7 oktober 2019 (ECLI:NL:RBNHO:2019:8310) verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van haar uitspraak, omdat uit de motivering van de bestreden besluiten, de voornemens en de toelichting ter zitting niet is gebleken dat eisers kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of onduidelijke onwaarschijnlijke verklaringen hebben afgelegd. Verweerder heeft hierop nieuwe voornemens en bestreden besluiten uitgebracht en heeft de asielrelazen van eisers (wederom) ongeloofwaardig geacht. Daarbij heeft verweerder argumenten gebruikt die in de vorige procedure niet zijn besproken en al eerder gebruikte argumenten van een betere motivering voorzien. Deze nieuwe motivering ligt ter toetsing voor. De rechtbank volgt het betoog van eisers niet dat er sprake is van een gerechtvaardigd vertrouwen waardoor verweerder hem geen verklaringen mag tegenwerpen die niet eerder zijn tegengeworpen. Niet is gebleken dat sprake is van enige onrechtmatigheid. Eveneens wordt het betoog van eisers dat de bestreden besluiten nog steeds onvoldoende zijn gemotiveerd niet gevolgd en de rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
7.2
De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat eisers evident onjuist hebben verklaard over de aanwezigheid van de Minister van Buitenlandse Zaken van Pakistan, de heer [A] (in het rapport nader gehoor van eiser aangemerkt als de heer [A] ) op 20 september 2017 bij de vredesonderhandelingen met de schoonfamilie van eiser. Immers, uit openbare bronnen blijkt dat [A] op 19 september 2017 de voorzitter was van de ‘Informal Meeting of ECO Council of Ministers’ in New York. Tevens was [A] aanwezig bij de 72e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, die gehouden werd tussen 12 september 2017 en 25 september 2017. Hieruit volgt derhalve, en dat wordt ook niet door eisers betwist, dat de heer [A] niet aanwezig kan zijn geweest bij de bijeenkomst met eisers op 20 september 2017. Aan deze tegenstrijdigheid kan door verweerder veel waarde worden gehecht nu deze [A] een grote rol speelt in de relazen van eisers. Zo heeft eiser verklaard te vrezen voor [A] , dat zijn arrestatie in 2000 kwam door [A] en dat zijn vader bij de onderhandelingen met de politie te horen kreeg dat de tegenstander [A] was en zonder zijn toestemming de politie niets kon doen. Eiser heeft ook verklaard dat [A] veel invloed heeft bij de politie en goed bevriend is met de schoonfamilie. Daardoor zou [A] ook bij de vredesonderhandelingen in 2017 betrokken zijn geweest. Ook zou de aanleiding van de schietpartij op 22 september 2017 het gesprek bij [A] op
20 september 2017 zijn geweest. De stelling van eisers dat hun verklaring dat [A] aanwezig was op 20 september 2017 een omissie is, wordt niet gevolgd, nu zowel eiser als eiseres heel duidelijk hebben verklaard dat [A] bij de bijeenkomst aanwezig was. Zo heeft eiser tijdens het nader gehoor verklaard dat ze op 20 september 2017 naar het huis van de Minister van Buitenlandse Zaken moesten gaan en daar vrede moesten sluiten en dat [A] ook kwam en vijf of zes andere mensen die hij niet kende (pagina 16). Eiseres heeft tijdens het nader gehoor op de vraag wie bij de bijeenkomst van 20 september 2017 aanwezig waren geantwoord dat [A] erbij was en nog mensen waarvan ze niet wisten wie het waren (pagina 18). Eisers hebben deze verklaringen niet gewijzigd in de correcties en aanvullingen. De stelling van de gemachtigde dat het nader gehoor niet integraal met eisers is besproken dan wel dat het bij de nabespreking niet is opgevallen, dient voor rekening en risico van eisers te komen. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte gesteld dat het ongeloofwaardig is dat [A] betrokken was bij het gestelde familieconflict. Er kan hierdoor evenmin waarde worden gehecht aan de verklaringen van eisers over de aanleiding van het conflict, nu niet wordt gevolgd dat er een bijeenkomst met de (schoon)familie heeft plaatsgevonden. Hierdoor heeft verweerder ook de daaruit voortvloeiende schietpartij niet geloofwaardig kunnen achten, aangezien de schietpartij volgens eisers plaatsvond omdat de vredesonderhandeling niet succesvol zou zijn verlopen. Evenmin kan hierdoor waarde worden gehecht aan de verklaringen van eiser over de betrokkenheid van [A] bij de gestelde detentie van eiser. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser wisselend heeft verklaard over het jaartal van de detentie (oktober 2000 of 2001) en dat eiser en eiseres wisselend hebben verklaard over de duur van de detentie (12 dagen of 15-20 dagen). Gelet op de integrale beoordeling heeft verweerder ook deze wisselende verklaringen over de duur van detentie in onderhavige procedure kunnen tegenwerpen, nu, in tegenstelling tot hetgeen de rechtbank in de uitspraak van 7 oktober 2019 hierover heeft overwogen, de asielrelazen thans niet enkel door deze wisselende verklaringen ongeloofwaardig worden geacht. Niet is gebleken dat verweerder blijk heeft gegeven van een verkeerde lezing of uitleg van de uitspraak van
7 oktober 2019.
7.3
De rechtbank overweegt dat verweerder ook heeft kunnen tegenwerpen dat het meerdere malen legaal Pakistan in- en uitreizen door eiser afdoet aan de geloofwaardigheid van zijn relaas. Volgens eiser heeft zijn machtige schoonfamilie om hun wil aan hem op te leggen in 2004 aangifte tegen hem gedaan. Verweerder heeft niet ten onrechte de stelling dat het voornamelijk een familiekwestie betreft, dat de aangifte is gedaan bij de lokale politie en niet zodanig zwaar is dat eiser gesignaleerd stond niet gevolgd. Immers, het gaat hier om een officiële aangifte van diefstal van sieraden, maar ook van ontvoering van zijn echtgenote. Verweerder heeft middels de verwijzing naar artikel 365 van het strafwetboek van Pakistan kunnen stellen dat ontvoering in Pakistan wordt beschouwd als een zwaar misdrijf. Ook van belang heeft verweerder kunnen achten dat de vriend van eiser door de politie is gearresteerd vanwege het huwelijk van eiser met eiseres, dat de vader van eiser dagelijks werd gevraagd eiser naar het politiebureau te brengen en dat eiser heeft verklaard dat hij gezocht wordt in zijn land. Verweerder heeft verder van belang kunnen achten dat eiser heeft verklaard dat hem door [A] (de Minister van Buitenlandse Zaken) werd gezegd dat hij Pakistan niet meer kon verlaten. Verweerder heeft gelet op vorenstaande niet ten onrechte gesteld dat niet kan worden ingezien dat eiser desondanks eerdere keren Pakistan in- en uit heeft kunnen reizen en voor langere periodes in het land heeft kunnen verblijven zonder problemen te ervaren van de Pakistaanse autoriteiten.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers verwezen naar het rapport ‘Pakistan Security situation’ van European Asylum Support Office van oktober 2019 en het ‘Thematisch ambtsbericht over de positie van ahmadi’s en christenen in Pakistan 2014-2016’ van april 2017 om te onderbouwen dat de schoonfamilie door hevige corruptie in Pakistan eiser onder druk kon laten zetten door middels omkoping van de politie aangifte tegen hem te doen, zonder dat de aangifte in systemen zou worden opgenomen of ernaar werd gehandeld. Eiser heeft ook gesteld dat zijn schoonfamilie geen ruchtbaarheid wilde geven aan de zaak, waardoor de aangifte niet in de weg stond aan het legaal kunnen in- en uitreizen. Verweerder heeft niet ten onrechte deze stellingen niet gevolgd, nu als wordt uitgegaan van een machtige schoonfamilie die corrupte politieagenten naar hun hand kunnen zetten, niet valt in te zien waarom zij eisers zouden beschieten als zij eenvoudigweg eiser zouden kunnen laten arresteren. De overgelegde informatie maakt het eerder aannemelijk dat eisers gesignaleerd zou staan om aangehouden te worden.
7.4
De rechtbank volgt verweerder eveneens in zijn stelling dat eisers verklaringen omtrent het contact met zijn broers bijdragen aan de ongeloofwaardigheid van zijn asielrelaas. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiser hierover tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Eiser heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat zijn broers nog steeds niet met hem spreken, omdat hun toekomst vanwege de problemen van eiser zou zijn verpest (zie pagina 21). Tijdens het eerste gehoor heeft hij echter ook verklaard dat hij tussen juli en oktober 2017 bij zijn broer in Pakistan verbleef. Dit komt evenmin overeen met de verklaring dat al zijn broers woonachtig zijn in Saoedi-Arabië. Daarnaast heeft hij verklaard dat zijn broer hem documenten via de mail heeft verstuurd en heeft hij in het eerste gehoor aangegeven dat hij aan zijn broer zal vragen of hij een print voor hem kan opvragen bij het vergunningenkantoor (pagina 14). Bovendien heeft eiser verklaard dat zijn broer aanwezig was bij het gestelde schietincident en zelfs in zijn been zou zijn geschoten. Gezien deze tegenstrijdige verklaringen heeft verweerder kunnen stellen dat niet gevolgd wordt dat eiser geen contact zou hebben met zijn broers vanwege het huwelijk met zijn echtgenote. Dit doet verder afbreuk aan de geloofwaardigheid van de asielrelazen van eisers.
7.5
Eiser heeft met de zienswijze een kopie van het politierapport over de aangifte uit 2004 overgelegd. Eiser is in het bezit van het origineel. Nu uit het rapport niet blijkt dat er een onderzoek is ingesteld, dat er een arrestatiebevel tegen eiser is uitgevaardigd of dat eiser heden ten dage nog wordt gezocht heeft verweerder niet ten onrechte niet de waarde eraan gehecht die eiser eraan hecht. Daarnaast wordt in het verweerschrift niet ten onrechte gesteld dat nu het document door middel van omkoping is verkregen, getwijfeld kan worden aan de inhoudelijke juistheid van het document. Verweerder heeft tevens niet ten onrechte bij de beoordeling van het rapport betrokken dat eisers wisselend hebben verklaard over het moment waarop zij erachter kwamen dat er aangifte was gedaan tegen eiser. Eiseres heeft verklaard dat zij pas in 2007 erachter kwamen dat er aangifte was gedaan, terwijl eiser heeft verklaard dat hij en eiseres in 2004 zijn vertrokken naar Jeddha en apart hebben gereisd in verband met de aangifte tegen hem. Verweerder stelt niet ten onrechte dat dit afdoet aan de inhoud van het politierapport.
Nu niet ten onrechte de gestelde problemen in 2017 met de schoonfamilie van eiser, de schietpartij en de detentie van eiser in 2000 niet geloofwaardig zijn geacht en derhalve niet aannemelijk is gemaakt dat een aangifte uit 2004 thans bij terugkeer nog problemen zou opleveren maakt het document niet aannemelijk dat eiser een reëel risico loopt in de zin van artikel 3 van het EVRM. Gelet op vorenstaande is er geen aanleiding het document te laten onderzoeken op echtheid.
8. Gezien het hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder met inachtneming van de uitspraak van 7 oktober 2019 op goede gronden de aanvragen heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Het eerst ter zitting gestelde dat er onvoldoende rekening is gehouden met eisers referentiekader tijdens het horen, waardoor het lijkt alsof eiser niet nauwkeurig heeft verklaard, wordt door de rechtbank niet gevolgd, aangezien deze stelling niet nader is onderbouwd en dit bovendien niet uit de rapporten van de gehoren blijkt.
Eisers komen dan ook niet in aanmerking voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.