ECLI:NL:RBDHA:2020:8272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.10717
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse eiser op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Marokkaanse man, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft geoordeeld dat Marokko als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Marokko te vrezen heeft voor vervolging of onmenselijke behandeling.

Eiser had eerder asiel aangevraagd in Nederland, maar deze aanvraag was buiten behandeling gesteld omdat hij het land had verlaten. Tijdens de procedure heeft eiser wisselend verklaard over zijn identiteit en geboortedatum, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar overwegingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in staat was om bewijs te leveren van zijn geboortedatum en dat hij onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn vrees om terug te keren naar Marokko.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris op goede gronden heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in Marokko een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan zonder openbare zitting, in verband met de coronamaatregelen, en zal later openbaar worden uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.10717

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J. Oosterhof),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

ProcesverloopBij besluit van 8 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen gevraagd toestemming te geven voor het doen van een uitspraak zonder zitting. Partijen zijn hier beide mee akkoord gegaan, zodat de rechtbank op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank sluit het onderzoek.

Overwegingen

1.1
Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en hem is de geboortedatum
[geboortedag] 2000 toegekend.
Eiser heeft eerder, op 22 juli 2018, een asielaanvraag in Nederland ingediend. Tijdens deze procedure is vastgesteld dat eiser evident meerderjarig is en is voormelde geboortedatum aan hem toegekend. Bij besluit van 27 december 2018 is deze aanvraag buiten behandeling gesteld omdat eiser voortijdig met onbekende stemming is vertrokken. Nu er tegen dit besluit geen rechtsmiddelen zijn aangewend staat het besluit in rechte vast en is het onherroepelijk geworden.
1.2
Voorts is gebleken dat hij in Denemarken en Zweden een asielaanvraag heeft ingediend. In de Deense en Zweedse asielprocedure heeft eiser andere namen en geboortedata opgegeven. Daarnaast heeft hij aangegeven de Algerijnse nationaliteit te hebben.
Verweerder heeft een Dublin-claim ontvangen van de Deense autoriteiten en heeft deze claim geaccepteerd. Eiser is op 10 maart 2020 overgedragen aan Nederland en heeft op dezelfde dag een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Verweerder gaat er van uit dat Marokko een veilig land van herkomst is. Met wat eiser heeft aangevoerd, heeft hij volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat Marokko voor hem persoonlijk geen veilig land is.
3. Eiser voert in beroep aan dat hij bij gebrek aan documenten geen bewijs kan leveren van de omstandigheid dat hij is geboren in 2003. Hierdoor verkeert hij in bewijsnood. Het kan hem ook niet worden tegengeworpen dat hij zijn asielaanvraag heeft ondertekend waarop een andere leeftijd staat, aangezien eiser de Nederlandse taal niet machtig is, hij er redelijkerwijs niet van op de hoogte was dat dit verstrekkende gevolgen zou hebben en hij niet op de hoogte was dat hij de juiste geboortedatum kon laten vermelden.
Verweerder stelt ten onrechte dat eiser wisselend verklaard zou hebben over de mishandeling door de politie in Marokko. Hij heeft Marokko verlaten om zijn situatie te verbeteren aangezien hij een reëel risico loopt op foltering, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, dan wel de doodstraf. Eiser verkeert in bewijsnood om dit aan te tonen, aangezien degenen die hem dit onrecht willen aandoen dit niet schriftelijk communiceren.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Eiser heeft in de vorige procedure verklaard dat hij geboren is op [geboortedag] 2003 en hij stelt dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat hij meerderjarig is door de toegekende geboortedatum. In het besluit van 27 december 2018 staat dat eiser op 22 juli 2018 door de Vreemdelingenpolitie is gehoord om zijn leeftijd vast te stellen. Naar aanleiding daarvan is eiser evident meerderjarig bevonden. Verweerder heeft kunnen stellen dat, nu dit besluit onherroepelijk is geworden, er in de huidige procedure vanuit gegaan kan worden dat eiser meerderjarig is. De rechtbank overweegt daarnaast dat uit het informatiebericht ketenpartner van 15 december 2019 is gebleken dat de Deense autoriteiten een leeftijdsonderzoek hebben uitgevoerd op 20 november 2019, waaruit naar voren is gekomen dat eiser meerderjarig is. Dat eiser onderhavige asielaanvraag heeft ondertekend met daarop het geboortejaar 2000 vermeldt, kan verweerder hem ook tegenwerpen, aangezien van eiser enige verantwoordelijkheid mag worden verwacht als het aankomt op het controleren van zijn identificerende gegevens. Uit het verweerschrift blijkt ook dat een tolk aanwezig was tijdens de asielaanvraag van eiser. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte gesteld dat eiser niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat hij niet op de hoogte was van hetgeen hij heeft ondertekend.
Er zijn in onderhavige procedure geen identificerende documenten overgelegd door eiser om de juiste geboortedatum aan te tonen. Nu eiser niet nader heeft toegelicht en onderbouwd waarom het niet mogelijk is om te beschikken over identificerende documenten en niet is gebleken dat eiser pogingen heeft gedaan om deze documenten te verkrijgen, heeft verweerder op goede gronden de gestelde bewijsnood niet aangenomen. Eiser heeft zijn leeftijd ook niet op een andere manier aannemelijk gemaakt. De enkele stelling van eiser dat de toegekende geboortedatum onjuist is, is hiervoor onvoldoende. Verweerder is daarom niet ten onrechte uitgegaan van de meerderjarigheid van eiser.
4.2
De rechtbank stelt vast dat door eiser en zijn gemachtigde niet wordt betwist dat Marokko aangemerkt kan worden als een veilig land van herkomst. Er is enkel tussen partijen in geschil of Marokko in het geval van eiser terecht als veilig land van herkomst is aangemerkt. Verweerder heeft in het voornemen, in het bestreden besluit en in het verweerschrift van 28 mei 2020 voldoende gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet zou kunnen terugkeren naar Marokko of, als zich problemen voordoen in Marokko, er voor hem geen mogelijkheid bestaat om hiertegen de bescherming van de autoriteiten van Marokko in te roepen.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko voor hem gelet op zijn individuele omstandigheden niet veilig is. Eiser heeft tijdens het gehoor van 4 mei 2020 verklaard dat hij bij terugkomst in de gevangenis zal komen of vermoord zal worden. Tijdens het gehoor is aan eiser gevraagd waar hij dit op baseert. Eiser antwoordde (pagina 9 rapport van het gehoor): “Ik voel dat. Ik wil helemaal niet terug naar Marokko.” Met deze verklaring heeft eiser zijn vrees niet onderbouwd of nader geconcretiseerd. Verweerder mag van eiser verwachten dat hij over zijn gestelde vrees bij terugkeer samenhangend en concreet verklaard. Dat eiser geen schriftelijk bewijs kan overleggen om zijn gestelde vrees te onderbouwen maakt dat niet anders.
4.4
De stelling van eiser dat hij ooit opgepakt en mishandeld is door de Marokkaanse politie heeft verweerder ook onvoldoende kunnen achten om aan te nemen dat Marokko voor eiser geen veilig land van herkomst is. Eiser heeft namelijk wisselend verklaard over de mishandeling door de politie. Op de vraag of hij weet wanneer het is gebeurd, heeft eiser verklaard (pagina 7 rapport van het gehoor): “Ik kan mij dat niet meer herinneren. Het is lang geleden.” Op de vervolgvraag of eiser na deze mishandeling nog lang in Marokko is gebleven, antwoordde eiser (pagina 7 rapport van het gehoor): “Dan is het niet zo lang geleden.” Verweerder heeft tevens van belang kunnen achten dat eiser de mishandeling door de politie niet als reden voor zijn vertrek heeft genoemd. Uit de verklaringen van eiser volgt namelijk dat hij uit Marokko is vertrokken omdat hij zichzelf beter wil ontwikkelen, hier een toekomst wil opbouwen en hier wil werken (pagina’s 6,7 en 9 rapport van het gehoor). Verweerder heeft dit niet ten onrechte tegengeworpen en gesteld dat deze verklaringen er niet op duiden dat eiser te vrezen had voor zijn vertrek of te vrezen heeft bij terugkeer. Eiser heeft ook verklaard dat hij nimmer een klacht heeft ingediend na de mishandeling. Verweerder stelt hierdoor niet ten onrechte dat, indien er zich problemen zullen voordoen in Marokko, niet is gebleken dat hogere autoriteiten of daartoe geëigende instanties eiser niet kunnen of willen helpen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet op vorenstaande niet ten onrechte gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in Marokko een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
4.5
Voor zover de gronden van het beroepschrift een herhaling zijn van gronden die
eiser eerder in de zienswijze naar voren heeft gebracht, is de rechtbank van oordeel dat
verweerder hier in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd op is ingegaan.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.