In deze zaak heeft eiser op 17 februari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 15 maart 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 15 mei 2020 een verweerschrift ingediend. Door de coronamaatregelen heeft de rechtbank de behandeling van de zaak enige tijd aangehouden. Na versoepeling van deze maatregelen is de behandeling hervat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn is verstreken en dat de ingebrekestelling van eiser geldig is. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank heeft overwogen dat, ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan verplicht is om binnen bepaalde termijnen een besluit te nemen. In dit geval had verweerder uiterlijk op 14 september 2019 moeten beslissen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na dat gehoor een besluit op de aanvraag bekend te maken, met een maximum termijn van zestien weken na de uitspraak. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 262,50. De uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal dat alsnog gebeuren zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.