ECLI:NL:RBDHA:2020:8309

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.9878
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Koerdische Turkse eiser met gewetensbezwaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Koerdische Turkse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, geboren in 1998 en van Turkse nationaliteit, vreesde voor vervolging in Turkije vanwege zijn Koerdische afkomst en zijn deelname aan de Koerdische politieke partij HDP. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris op goede gronden heeft overwogen dat de eiser geen gewetensbezwaarde is en dat hij niet te vrezen heeft voor vervolging of onmenselijke behandeling in vluchtelingrechtelijke zin. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de discriminatie van Koerden in Turkije en de vrees voor dienstplicht, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als dienstweigeraar in Turkije bedreigd zal worden met aanhouding of andere sancties. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.9878

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopBij besluit van 25 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer NL20.9879, plaatsgevonden op 9 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Akyol. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1998 en bezit de Turkse nationaliteit.
2. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij in Turkije door burgers werd gediscrimineerd vanwege zijn Koerdische afkomst, dat hij heeft deelgenomen aan activiteiten van de Koerdische politieke partij HDP en dat hij vreest voor de militaire dienstplicht in Turkije.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d en h, van de Vw. [1] Verweerder heeft alle elementen van eisers asielrelaas geloofwaardig geacht. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat eiser in Turkije niet te vrezen heeft voor vervolging of voor vernederende of onmenselijke behandeling in vluchtelingrechtelijke zin.
4. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eiser voert aan dat verweerder heeft miskend dat zijn etniciteit is aan te merken als een grond van vervolging zoals bedoeld in artikel 10 van de Kwalificatierichtlijn. [2] Daarbij stelt eiser dat zijn opvattingen zodanig samenhangen met zijn etniciteit, dat er sprake is van ernstige en onoverkomelijke gewetensbezwaren zoals bedoeld in C2/3.2 van de Vc. [3]
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft overwogen dat eiser geen gewetensbezwaarde is zoals bedoeld in C2/3.2 van de Vc. Daarbij heeft verweerder erop kunnen wijzen dat niet is gebleken dat eisers gestelde dienstweigering voortkomt uit een godsdienstige of andere diepgewortelde overtuiging. Eiser heeft slechts verklaard dat hij niet tegen zijn eigen volk wil worden ingezet, dat hij vreest voor de slechte omstandigheden en dat hij tegen oorlog is. Daarmee is echter niet gebleken van een pacifistische levenshouding. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser volgens zijn eigen verklaringen bereid is gebleken om geweld te gebruiken en dat hij zich niet heeft ingezet tegen het vechten tegen eigen volk of tegen oorlog in het algemeen. De activiteiten die eiser voor de HDP heeft verricht zijn daartoe onvoldoende. In dat verband heeft verweerder erop kunnen wijzen dat eiser volgens zijn eigen verklaringen geen officieel lid is en dat zijn activiteiten als marginaal zijn te beschouwen, nu deze beperkt zijn gebleven tot het eenmaal ophangen van een vlag, het eenmaal meelopen in een verkiezingsmars en het sinds 2016 bijwonen van de jaarlijkse Koerdische feesten (Newroz-feesten).
7. Verder voert eiser aan dat verweerder miskent dat Koerden worden onderdrukt in Turkije en dat zij worden ingezet om tegen hun eigen volk te vechten. Eiser beroept zich hierbij op een nieuwsbericht van Human Rights Watch [4] , een nieuwsbericht van Amnesty International [5] , een arrest van de Belgische Raad voor de Vreemdelingenbetwistingen (RVV) [6] en een e-mail van gesteld Turkije-expert Gareth Jenkins.
8. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit onderbouwd dat Koerden weliswaar worden gediscrimineerd, maar niet te vrezen hebben voor vervolging of voor vernederende of onmenselijke behandeling in vluchtelingrechtelijke zin. Ook heeft verweerder onderbouwd dat Koerdische dienstplichtigen niet worden ingezet om tegen hun eigen volk te vechten. Daarbij heeft verweerder kunnen verwijzen naar het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Turkije van 28 juli 2019 en naar het Thematisch ambtsbericht dienstplicht Turkije van 11 juli 2019. Op pagina 15 van het Thematisch ambtsbericht is opgenomen dat het Turkse leger gestopt is met de inzet van dienstplichtigen bij gevechtshandelingen. Zoals blijkt uit de inleiding en uit de literatuurlijst, is, anders dan eiser stelt, bij de totstandkoming van het Thematisch ambtsbericht ook gebruik gemaakt van openbare bronnen. [7]
9. De door eiser aangehaalde bronnen bieden geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Het nieuwsbericht van Human Rights Watch gaat over de gewapende strijd in zuidoost-Turkije in 2015 en 2016, waarbij ook tegen de Koerdische beweging PKK is gevochten. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet op één lijn gesteld worden met strijden tegen het Koerdische volk als zodanig. Het nieuwsbericht van Amnesty International ziet niet op de situatie in Turkije, maar op de activiteiten van Turkse troepen in Syrië. Uit de e-mail van Gareth Jenkins is niet eenduidig af te leiden dat Koerden worden ingezet om te vechten tegen hun eigen volk, nu hij erkent dat minder dienstplichtigen voor de gewapende strijd worden ingezet, hoewel het niet uitgesloten is dat dit in de toekomst zal veranderen. Uit het arrest van het RVV maakt de rechtbank op dat het niet gaat om een vergelijkbare zaak, omdat de politieke activiteiten van de vreemdeling in die zaak intensiever waren. [8]
10. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder miskent dat hij na terugkeer naar Turkije als dienstweigeraar voortdurend zal worden bedreigd met aanhouding, boetes, gevangenisstraf en deprivatie van burgerlijke rechten (
civil death). Daarbij wijst hij op een rapport [9] van het EBCO [10] en op e-mails van gesteld Turkije-deskundigen Can Baskent en Ozgur Cinar.
11. Ook hierin volgt de rechtbank eiser niet. De door eiser aangehaalde bronnen zien op gewetensbezwaarden, terwijl hiervoor al is overwogen dat eiser niet als zodanig is aan te merken. Nu evenmin aannemelijk is dat eiser tegen zijn eigen volk hoeft te vechten, valt niet in te zien waarom eiser de dienstplicht niet zou vervullen, of waarom hij geen gebruik zou maken van de mogelijkheid om de dienstplicht af te kopen waarbij enkel nog een militaire training van eenentwintig dagen hoeft te worden gevolgd. Dit blijkt uit pagina 19 van het Thematisch ambtsbericht.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Richtlijn 2011/95/EU.
3.Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Human Rights Watch, ‘Turkey: State Blocks Probes of Southeast Killings’, 11 juli 2016.
5.Amnesty International, ‘Syria: Hundreds of civilian lives at risk as Afrin offensive escalates’, 28 februari 2018.
6.Arrest van 25 oktober 2018 (nr. 211.533), www.rvv-cce.be.
7.In dit verband heeft verweerder kunnen wijzen op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 3 december 2019 (zaaknummer NL19.26549, niet gepubliceerd).
8.Vgl. rechtsoverweging 10 van de onder voetnoot 7 genoemde uitspraak.
9.‘Annual Report. Conscientious Objection to Military Service in Europe’, 14 februari 2020.
10.European Bureau for Conscientious Objection.