In deze zaak heeft eiseres op 3 maart 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 15 mei 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 14 mei 2020 een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft op 4 juli 2020 een voorstel gedaan aan verweerder, waarop deze op 16 juli 2020 heeft gereageerd. Op 17 juli 2020 heeft eiseres aanvullende beroepsgronden ingediend. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak enige tijd aangehouden vanwege de coronamaatregelen, maar heeft deze hervat na versoepeling van de maatregelen.
De rechtbank overweegt dat ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiseres heeft verweerder op 3 februari 2020 in gebreke gesteld, waarna de wettelijke beslistermijn was verstreken. De rechtbank oordeelt dat het beroep terecht is ingediend en dat de ingebrekestelling geldig is. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen en verbindt hieraan een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van de termijn, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, begroot op € 262,50. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken na de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen zestien weken een besluit bekend te maken. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De uitspraak is bekendgemaakt op 28 augustus 2020.