ECLI:NL:RBDHA:2020:8448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.15412
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en de feitelijke juistheid van gronden voor inreis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vreemdelingenbewaring van een Algerijnse eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 12 augustus 2020 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij eiser op 18 augustus 2020 zijn gronden indiende en verweerder op 20 augustus 2020 reageerde.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris terecht de gronden voor de maatregel van bewaring heeft vastgesteld. Eiser was op 11 augustus 2020 overgedragen aan de Duitse autoriteiten en is op 12 augustus 2020 weer in Nederland aangehouden. De rechtbank concludeert dat eiser zich niet aan het toezicht heeft gehouden en dat de gronden voor de maatregel feitelijk juist zijn. De rechtbank wijst erop dat de reden voor de inreis van eiser geen afbreuk doet aan de feitelijke juistheid van de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld met betrekking tot de overdracht van eiser aan Duitsland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak zal op een later moment openbaar worden gemaakt, in overeenstemming met de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.15412

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen.
Eiser heeft op 18 augustus 2020 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 20 augustus 2020 een reactie ingediend. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1986.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
Verweerder heeft in het verweerschrift de lichte grond 4e laten vervallen.
3. Eiser betwist de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd. Hij was kortstondig in Nederland aanwezig om zijn spullen op te halen nadat hij zonder spullen is overgedragen aan de Duitse autoriteiten op 11 augustus 2020. Dat maakt dat de gronden 3a en 3b niet in redelijkheid aan eiser kunnen worden tegengeworpen nu hij onmiddellijk weer zou terugkeren naar Duitsland, zoals hij consistent heeft verklaard. Gelet op zijn wens om terug te keren is het hebben van een vaste woon- of verblijfplaats niet noodzakelijk. Omtrent de grond 4d stelt eiser dat de grond niet door verweerder is gemotiveerd noch onderzocht. De motivering van de maatregel is volgens eiser onzorgvuldig omdat de motivering lijkt te zijn toegespitst op de vorige maatregel en uit de gronden geen significant risico op onttrekking volgt.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de gronden onder 3a en 3b ten grondslag heeft gelegd aan de maatregel van bewaring. Eiser is op 11 augustus 2020 overgedragen aan de Duitse autoriteiten en hij is op 12 augustus 2020 weer in Nederland aangehouden. Hij heeft zich niet voor de Duitse autoriteiten beschikbaar gehouden en hij is direct terug naar Nederland gereisd zonder zich in Nederland te melden. Verweerder heeft eiser dan ook terecht tegengeworpen dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd en zich aan het vreemdelingentoezicht heeft onttrokken. In de motivering van de maatregel zijn de omstandigheden betrokken die speelden bij de vorige maatregel, echter ook de huidige omstandigheden ten aanzien van het direct inreizen na overdracht in Duitsland zijn meegenomen in de motivering van de gronden zodat die motivering de maatregel kan dragen.
5. Uit de feiten en omstandigheden volgt dat de gronden feitelijk juist zijn. Het betoog van eiser dat de gronden zich niet feitelijk voordoen noch aan hem kunnen worden tegengeworpen omdat hij slechts kortstondig terugkeerde om zijn spullen op te halen, leidt niet tot een ander oordeel. De reden voor zijn inreis doet geen afbreuk aan de feitelijke juistheid van de gronden. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:829) volgt dat uit de feitelijke juistheid van de in de onderhavige maatregel tegengeworpen zware gronden een significant risico op onderduiken kan worden afgeleid. Deze gronden kunnen de vrijheidsontnemende maatregel dan ook dragen. De overige lichte gronden behoeven om die reden geen bespreking meer.
6. Eiser betoogt dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht. Er is pas op 18 augustus 2020 een claim op Duitsland gelegd. Het betreft volgens eiser een betrekkelijk eenvoudige overdrachtshandeling.
7. Met het vertrekgesprek en de Dublinclaim op 18 augustus 2020 heeft verweerder op de zevende dag twee handelingen verricht ter voorbereiding van de overdracht. Ook uit het verzenden van de Dublinclaim aan Bureau Dublin op 17 augustus 2020 valt af te leiden dat het proces van ambtelijke voorbereiding in werking is gezet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende voortvarend heeft gehandeld aan de overdracht van eiser. De rechtbank overweegt dat verweerder, gegeven de administratieve verwerking van het claimverzoek en de inhoudelijke beoordeling daarvan, enige tijd mag worden gegund. Ook in dit geval waarbij eiser zeer recent is overgedragen, mag verweerder tijd worden gegund om een zorgvuldig claimverzoek in te dienen.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.