In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van asielprocedures. Verzoekers, een gezin met een minderjarig kind, hadden aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvragen waren door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvragen. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 17 juli 2020, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, is vastgesteld dat er een ander beroep aanhangig was dat betrekking had op de internationale beschermingsstatus van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat het belang van verzoekers om de uitkomst van hun beroepen in Nederland af te wachten zwaarder weegt dan het belang van de Staat om hen over te dragen aan Spanje voordat er een uitspraak is gedaan. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten de behandeling van de beroepen aan te houden en de bestreden besluiten te schorsen.
De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat verzoekers niet mogen worden overgedragen aan Spanje totdat er een beslissing is genomen op de aanhoudende beroepen. Daarnaast is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekers, die zijn vastgesteld op € 1.050,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van griffier mr. T.R. Oosterhoff - Vos, en is bekendgemaakt op 22 juli 2020. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.