ECLI:NL:RBDHA:2020:8462

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
NL20.7474
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel in het kader van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan eiser, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die stelt de Jemenitische nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 maart 2020, waarbij de maatregel werd opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel op 26 maart 2020 is opgeheven, maar dat het beroep ook moet worden gezien als een verzoek om schadevergoeding.

De rechtbank heeft partijen gevraagd om hun beroepsgronden en verweer schriftelijk in te dienen, gezien de coronamaatregelen. Eiser heeft op 2 april 2020 zijn gronden ingediend, waarna verweerder op 3 april 2020 heeft gereageerd. De rechtbank heeft de gemachtigden op 6 april 2020 telefonisch gehoord en het onderzoek op 28 augustus 2020 gesloten.

De rechtbank heeft overwogen dat de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig was, omdat eiser zijn asielwens aan de grens heeft geuit. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder terecht geen lichter middel heeft toegepast, ondanks de lichamelijke klachten van eiser en het feit dat hij uit Jemen komt, waar een vertrekmoratorium geldt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.7474

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Berk).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2020 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de vrijheidsontnemende maatregel op 26 maart 2020 opgeheven.
De rechtbank heeft partijen op 31 maart 2020 in verband met de ontwikkelingen rondom het coronavirus gevraagd om de beroepsgronden en het verweer zoveel mogelijk schriftelijk in te dienen. Daarnaast heeft de rechtbank partijen gevraagd te laten weten of zij de zaak schriftelijk of via een telefonische verbinding willen laten behandelen.
Eiser heeft op 2 april 2020 de beroepsgronden ingediend. Verweerder heeft op 3 april 2020 een reactie op de beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft de gemachtigden op 6 april 2020 telefonisch gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek daarna geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in te dienen. Verweerder heeft dit op 15 april 2020 gedaan.
De rechtbank heeft het onderzoek op 28 augustus 2020 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Jemenitische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2.
Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat ter zitting is gebleken dat de vraag of de rechtbank mocht afzien van het horen van eiser niet meer in geschil is nu de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
4. Eiser voert aan dat de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel gedurende de grensprocedure onrechtmatig is, nu uit het proces-verbaal van bevindingen niet duidelijk valt op te maken of eiser is aangehouden op de luchthaven en hij daarna zijn asielaanvraag heeft ingediend, of dat hij zich direct zelf heeft gemeld bij de grens met een asielverzoek. Eiser is wel in bezit van een authentiek paspoort, waarin een visum stond. Dat betekent dat eiser niet de toegang kon worden geweigerd, dus de toegang kon ook niet worden uitgesteld. Op dit moment kan niet worden geverifieerd wat er precies bij de grens is gebeurd en hoe de Koninklijke Marechaussee (Kmar) heeft gehandeld.
4.1
Uit het door verweerder overgelegde proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2020 opgesteld door R.J. de Bok van de Kmar, blijkt dat eiser tijdens een gate-controle, waarbij alle passagiers worden gecontroleerd, zijn paspoort ter controle heeft aangeboden en dat hij direct te kennen heeft gegeven asiel te willen aanvragen. Hij is daarna overgedragen voor zijn intake waarbij zijn identiteit is vastgelegd en zijn reisdocument ter controle is aangeboden aan de afdeling Falsificaten. Zoals verweerder betoogt, is voor de toepassing van de grensprocedure slechts vereist dat sprake is van een aan de buitengrens geuite asielwens (uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1451). Uit die uitspraak volgt ook dat het uitstellen van het besluit over de toegang niet de grondslag is voor de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw. Voor toepassing van die maatregel is slechts vereist dat de grensprocedure wordt toegepast.
Nu vaststaat dat eiser zijn asielwens aan de grens heeft geuit, is de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig opgelegd. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
5. Verder voert eiser aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Verweerder had een belangenafweging moeten maken. Juist in deze zaak had de belangenafweging anders moeten uitvallen, nu het gaat om een onderdaan van Jemen. Voor dit land geldt nog steeds een besluit- en vertrekmoratorium.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in eisers geval geen andere afdoende, maar minder dwingende, maatregelen dan de vrijheidsontnemende maatregel doeltreffend kon worden toegepast. Verweerder heeft in de belangenafweging betrokken dat eiser lichamelijke klachten heeft waarvoor hij medicatie gebruikt maar ook heeft verklaard verder gezond te zijn en geen bezwaren te hebben tegen de inbewaringstelling. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het feit dat eiser uit Jemen komt, onvoldoende is om een lichter middel toe te passen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser stelt zich in de gronden van beroep tot slot op het standpunt dat er op dat moment zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt vanwege het coronavirus.
6.1
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat zicht op uitzetting, zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2016:2001), geen voorwaarde is voor een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw. De beroepsgrond treft geen doel.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
De uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.