ECLI:NL:RBDHA:2020:8468

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
NL20.13664
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van beslissing op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft eiser, een Iraanse nationaliteit, op 7 juli 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 27 maart 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 13 juli 2020 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, op 26 september 2019 is verstreken. Eiser heeft verweerder op 4 juni 2020 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank oordeelt dat het beroep terecht is ingediend.

De rechtbank heeft overwogen dat, ingevolge artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), indien het beroep gegrond is en er nog geen besluit is genomen, de rechtbank kan bepalen dat het bestuursorgaan binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit moet nemen. Verweerder heeft verzocht om een langere termijn voor het afnemen van een gehoor en het nemen van een besluit, gezien de capaciteitsproblemen door de coronamaatregelen. De rechtbank heeft echter besloten dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een eerste gehoor moet afnemen en binnen acht weken na dat gehoor een besluit moet nemen, met een maximum van zestien weken na de uitspraak.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag dat hij de termijnen overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Ook is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 262,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Joacim, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal later alsnog openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.13664

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, geboren op [geboortedatum] , van Iraanse nationaliteit,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. F. Khodojaa-Maleki),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 7 juli 2020 beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 27 maart 2019.
Verweerder heeft op 13 juli 2020 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.
6. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
7. Eiser heeft op 27 maart 2019 een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, Vw had verweerder uiterlijk op 26 september 2019 op de aanvraag moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken.
8. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser verweerder bij brief van 4 juni 2020 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
9. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het beroep terecht is ingediend omdat de wettelijke beslistermijn is verstreken en de ingebrekestelling van 4 juni 2020 geldig is.
10. Het beroep is kennelijk gegrond.
11. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
12. Verweerder heeft in het verweerschrift van 13 juli 2020 uitvoerig toegelicht wat de stand van zaken is rondom het wegwerken van de capaciteitsproblemen die aan tijdige besluitvorming in de weg staan en wat in de uitvoeringspraktijk, onder de huidige omstandigheden, een haalbare en realistische maatwerkvoorziening of -termijn is. Verweerder merkt in dit verband op dat eiser nog niet is gehoord
.Eiser verblijft op de COA-locatie in Zutphen. Dat betekent dat eiser inmiddels kan worden ingepland voor een nader gehoor. Verweerder kan geen toezeggingen doen wanneer of binnen welke termijn gehoord zal worden en daarmee de start van de AA-procedure. Verweerder verzoekt de rechtbank dan ook om op grond van artikel 8:55d, derde lid, Awb, een andere voorziening te treffen. Gelet op de gevolgen van het coronavirus en de huidige achterstanden zoals hierboven geschetst, verzoekt verweerder de rechtbank een termijn van acht weken op te leggen
voor het starten van de AA-procedure en nadat een gehoor gehouden is, een termijn op te leggen van acht weken om alsnog te beslissen op de aanvraag. Met betrekking tot de rechterlijke dwangsom stelt verweerder dat er sprake is van een bijzonder geval en verzoekt verweerder een lagere dwangsom dan gebruikelijk op te leggen.
13. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) zal de rechtbank, nu sprake is van een situatie waarin de asielaanvrager nog niet is gehoord en rekening houdend met de naleving van andere wettelijke voorschriften, bepalen dat verweerder binnen een termijn van acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een eerste gehoor moet afnemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit op de aanvraag moet bekendmaken, in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak.
14. De rechtbank zal bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor en hierna genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
15. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit op de aanvraag bekend te maken, in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Joacim, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.