ECLI:NL:RBDHA:2020:8469

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
NL20.13644
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een beroep van een Eritrese eiser tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die als verweerder optreedt. De eiser heeft op 22 juli 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 9 november 2018. De rechtbank had eerder, op 2 september 2019, geoordeeld dat de staatssecretaris binnen acht weken een eerste gehoor moest afnemen, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, tot een maximum van € 15.000,-.

Echter, op 18 februari 2020 heeft de eiser opnieuw beroep ingesteld, omdat er opnieuw geen besluit was genomen. De rechtbank verklaarde dit beroep kennelijk niet-ontvankelijk, omdat de dwangsomperiode nog niet was verstreken. Op 2 juli 2020 heeft de eiser opnieuw beroep ingesteld, wederom wegens het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris niet tijdig heeft gehandeld en dat er een dringende noodzaak is om binnen vier weken na de uitspraak een besluit te nemen. De rechtbank heeft de staatssecretaris een nieuwe dwangsom opgelegd van € 200,- per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eiser, tot een bedrag van € 262,50, voor zijn rekening genomen. De uitspraak is gedaan door rechter M.J.M. Janse van Mantgem, in aanwezigheid van griffier N. Joacim. Vanwege coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.13644

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], geboren op [geboortedatum] , van Eritrese nationaliteit, eiser
V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. S. Wierink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 22 juli 2019 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een
besluit door verweerder op zijn aanvraag van 9 november 2018.
Bij uitspraak van 2 september 2019 (NL19.17024) van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, is het door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard en is bepaald dat verweerder binnen acht weken na deze uitspraak een eerste gehoor dient af te nemen. De rechtbank heeft voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Op 18 februari 2020 heeft eiser bij de rechtbank wederom beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 9 november 2018.
Bij uitspraak van 20 april 2020 (NL20.4418) van deze rechtbank en zittingsplaats is dit beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft de rechtbank het volgende overwogen. “Nu de rechtbank bij uitspraak van 2 september 2019 verweerder heeft opgedragen binnen acht weken een eerste gehoor af te nemen en de uitspraak op diezelfde datum is verzonden, had verweerder dit uiterlijk op 28 oktober 2019 moeten doen. Vanaf 29 oktober 2019 verbeurt verweerder een dwangsom van € 100,- per dag. Het maximum van de dwangsom is in voornoemde uitspraak van 2 september 2019 bepaald op € 15.000,-. Dat betekent dat over een periode van 150 dagen na 29 oktober 2019 nog dwangsommen worden verbeurd. De dwangsomperiode was op 18 februari 2020, de datum dat het beroep op 18 februari 2020, is ingediend, nog niet verstreken. De prikkel om een besluit te nemen was ten tijde van de indiening van het onderhavige beroep dus nog steeds aanwezig.”
Op 2 juli 2020 heeft eiser onderhavig beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 9 november 2018.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Verweerder heeft op 13 juli 2020 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Nu de rechtbank bij uitspraak van 2 september 2019 verweerder heeft opgedragen binnen acht weken na deze uitspraak een eerste gehoor dient af te nemen en de uitspraak op diezelfde datum is verzonden, had verweerder dit op 28 oktober 2019 moeten doen. Vanaf 29 oktober 2019 heeft verweerder een dwangsom van € 100,- per dag verbeurd. Het maximum van de dwangsom is in voornoemde uitspraak van 2 september 2019 bepaald op € 15.000,-. De dwangsomperiode was op 2 juli 2020, de datum dat dit beroep is ingediend, verstreken.
5. Het beroep is kennelijk gegrond.
6. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
7. Verweerder heeft in het verweerschrift van 13 juli 2020 uitvoerig toegelicht wat de stand van zaken is rondom het wegwerken van de capaciteitsproblemen die aan tijdige besluitvorming in de weg staan en wat in de uitvoeringspraktijk, onder de huidige omstandigheden, een haalbare en realistische maatwerkvoorziening of -termijn is. Verweerder merkt in dit verband op dat eiser nog niet is gehoord. Eiser verblijft op de COA locatie te Overberg, gemeente de Utrechtse Heuvelrug. Dit betekent dat nog niet bekend is wanneer eiser kan worden gehoord. Verweerder verzoekt een termijn van zestien weken op te leggen voor het starten van de AA-procedure en nadat een gehoor gehouden is, een termijn op te leggen van acht weken om alsnog te beslissen op de aanvraag. Met betrekking tot de rechterlijke dwangsom stelt verweerder dat er sprake is van een bijzonder geval en verzoekt verweerder een lagere dwangsom dan gebruikelijk op te leggen.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder dient gevolg te geven aan de uitspraak van de rechtbank van 2 september 2019. De uitspraak laat geen ruimte aan verweerder om anders dan binnen acht weken na deze uitspraak een eerste gehoor af te nemen. Verweerder wordt geacht er alles aan te doen de uitspraak van de rechtbank na te leven. Dat verweerder dat niet heeft gedaan en zelfs een verweer voert zoals hiervoor weergegeven, vindt de rechtbank in het licht van de opdracht in de uitspraak van 2 september 2019 zeer ongepast. Nu er reeds vóór de coronamaatregelen al geruime tijd was verstreken en verweerder is opgedragen om voor 28 oktober 2019 een eerste gehoor af te nemen en verweerder dit heeft nagelaten, acht de rechtbank in dit verband een termijn om te beslissen op de aanvraag van vier weken redelijk en realistisch en draagt verweerder dan ook op uiterlijk binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag te nemen. In de omstandigheid dat eiser zich op een locatie bevindt waar nog niet kan worden gehoord, ziet de rechtbank geen aanleiding een langere termijn op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank kan van verweerder worden gevraagd zich in deze zaak extra in te spannen om op korte termijn een besluit op de asielaanvraag van eiser te nemen. Dat klemt temeer nu sinds die aanvraag ook ruim 21 maanden zijn verstreken (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560).
9. De rechtbank ziet voorts aanleiding, nu sprake is van een opvolgende beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag, met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom van € 200,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van €15.000,-.
10. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de
aanvraag gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- verbeurt voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door m. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid
N. Joacim, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.