In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een beroep van een Eritrese eiser tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die als verweerder optreedt. De eiser heeft op 22 juli 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 9 november 2018. De rechtbank had eerder, op 2 september 2019, geoordeeld dat de staatssecretaris binnen acht weken een eerste gehoor moest afnemen, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, tot een maximum van € 15.000,-.
Echter, op 18 februari 2020 heeft de eiser opnieuw beroep ingesteld, omdat er opnieuw geen besluit was genomen. De rechtbank verklaarde dit beroep kennelijk niet-ontvankelijk, omdat de dwangsomperiode nog niet was verstreken. Op 2 juli 2020 heeft de eiser opnieuw beroep ingesteld, wederom wegens het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris niet tijdig heeft gehandeld en dat er een dringende noodzaak is om binnen vier weken na de uitspraak een besluit te nemen. De rechtbank heeft de staatssecretaris een nieuwe dwangsom opgelegd van € 200,- per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eiser, tot een bedrag van € 262,50, voor zijn rekening genomen. De uitspraak is gedaan door rechter M.J.M. Janse van Mantgem, in aanwezigheid van griffier N. Joacim. Vanwege coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is.