In deze zaak heeft eiser op 6 mei 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 29 augustus 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 14 mei 2020 een verweerschrift ingediend. Door de coronamaatregelen heeft de rechtbank de behandeling van de zaak enige tijd aangehouden. Na versoepeling van deze maatregelen is de behandeling hervat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn is verstreken, aangezien verweerder uiterlijk op 28 februari 2020 had moeten beslissen.
De rechtbank overweegt dat ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft verweerder op 16 april 2020 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank oordeelt dat het beroep terecht is ingediend en kennelijk gegrond is. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen en verbindt hieraan een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de proceskosten moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 262,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.