Overwegingen
Bijzondere spoed – de te volgen procedure
1. Verzoeker heeft dit verzoek op vrijdag 28 augustus 2020 om 17:11 uur naar het CIV gefaxt. Door op een vrijdagavond na kantooruren niet (ook) meteen de zogenaamde landelijke piketdienst te bellen op het speciaal hiervoor bedoelde telefoonnummer heeft dit verzoek de rechter pas feitelijk op maandagmorgen bereikt terwijl deze het gehele weekend ook “dienst had” en dus beschikbaar is om verzoeken te behandelen en uitspraak te doen op een zo kort mogelijke termijn na indiening van het verzoek. In dit geval heeft dit voor verzoeker niet tot gevolg dat hij zijn verzoek en daarmee de feitelijke overdracht niet kan laten toetsen. De rechtbank geeft echter mee om in gevallen waarin een feitelijke overdracht, uitzetting of beëindiging van de opvang zal plaatsvinden binnen 48 uur (buiten de weekenden en feestdagen), zoals is vermeld op https://rechtspraak/nl/voor-advocaten-en-juristen/Relementen-procedures-en-formulieren/Bestuursrecht, het daar genoemde telefoonnummer 088-3619290 te bellen. Dit nummer is doorgeschakeld naar de griffier van de rechtbank die die betreffende maand is belast met het zogenaamde spoed-piket. De griffier zal vervolgens aan de gemachtigde aangeven hoe de procedure zal verlopen en of stukken per e-mail dienen te worden aangeleverd of dat een dossier zal worden aangemaakt waarin partijen zelf de stukken, zoals te doen gebruikelijk in “gewone” digitale procedures, aan het dossier moeten toevoegen. De griffier informeert per ommegaande verweerder over het ingediende verzoek en zal verweerder verzoeken om de relevante stukken uit eventuele voorgaande procedures over te leggen. De griffier zal vervolgens partijen informeren over de termijnen die de rechtbank in de concrete zaak stelt aan het indienen van gronden, verweer en de eventuele reactie van partijen op de standpunten van de wederpartij. Na ontvangst van alle stukken en standpunten zal de rechtbank een beslissing nemen of een behandeling ter zitting noodzakelijk en mogelijk is en uiteindelijk het onderzoek sluiten en partijen informeren hoe en wanneer uitspraak zal worden gedaan. Door bij “bijzondere spoed” geen telefonisch contact op te nemen met de landelijke piketdienst en uitsluitend buiten kantooruren het formulier naar het CIV te faxen loopt verzoeker onnodig risico dat zijn verzoek niet kan worden behandeld voordat de feitelijke handeling waartegen hij wenst op te komen al heeft plaatsgevonden. In het onderhavige geval is het verzoek tijdig voordat de feitelijke overdracht zal plaatsvinden getoetst echter zijn partijen voor deze overdracht “slechts” telefonisch geïnformeerd over het dictum en is de uitgeschreven uitspraak met daarin de motivering van de beslissing een dag later en in dit geval dus nadat de overdracht is geëffectueerd aan het digitale dossier toegevoegd en daarmee kenbaar geworden voor partijen.
Toetsingskader verzoek om een voorlopige voorziening
2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, Awb kan de voorzieningenrechter, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder zitting. De voorzieningenrechter heeft, zoals hiervoor uiteengezet in het procesverloop, gebruik gemaakt.
4. Getoetst moet worden of de overdracht verboden moet worden omdat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
5. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat er geen sprake is van spoedeisend belang en een verzoek tot een voorlopige voorziening bij gebrek hieraan niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Verweerder stelt zich hierbij op het standpunt dat de voorgenomen overdracht geen gedwongen vertrek is omdat verzoeker niet vanuit een situatie van vreemdelingebewaring wordt overgedragen en ook anderszins niet fysiek en feitelijk kan worden gedwongen om mee te werken. Verweerder voegt hieraan toe dat verzoeker simpelweg het aanbod van overdracht kan afwijzen door niet mee te werken waardoor een voorlopige voorziening niet nodig is.
6. De voorzieningenrechter volgt dit niet. Het overdrachtsbesluit staat in rechte vast en de termijn om hier uit eigen beweging gevolg aan te geven is verstreken. Verzoeker is in weerwil van dit overdrachtsbesluit in Nederland. Verweerder heeft op 20 augustus 2020 aan verzoeker, door middel van een e-mail aan zijn gemachtigde, een kennisgeving van de overdracht doen toekomen. In deze kennisgeving is vermeld dat hiermee de overdrachtsgegevens kenbaar worden gemaakt en dat “betrokken vreemdeling zal op 1 september 2020 om 11:00 uur worden overgedragen in het kader van de Dublin-overeenkomst aan de autoriteiten van België”. De bewoordingen van deze kennisgeving duiden niet op een aanbod waar verzoeker al dan niet vrijblijvend gebruik van kan maken. Bovendien heeft te gelden dat als verzoeker niet zal meewerken aan deze geplande overdracht en de overdracht om die reden feitelijk niet zal plaatsvinden het gedrag van verzoeker zal worden gekwalificeerd als “het onttrekken aan de overdracht”. Deze situatie kan vervolgens voor verweerder –terecht- een aanleiding vormen om verzoeker bij een volgend contact staande te houden en te horen over een op te leggen maatregel van vreemdelingenbewaring. Verzoeker kan opkomen tegen de feitelijke overdracht en heeft daarbij gelet op de dag en tijdstip van overdracht spoedeisend belang nu hij anders niet kan voorkomen dat de overdracht zal plaatsvinden voordat de rechter op het verzoek om een voorlopige voorziening kan beslissen en het niet meewerken aan de geplande overdracht juridische gevolgen kan hebben. Dat de geplande overdracht een faciliterend karakter heeft, zoals door verweerder is betoogd, enkel omdat verzoeker zich niet in bewaring bevindt volgt de voorzieningenrechter dan ook niet.
7. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de overdrachtstermijn is verlopen. Als dat zo zou zijn kan het overdrachtsbesluit niet meer worden geëffectueerd en zal verzoeker alsnog tot de nationale asielprocedure moeten worden toegelaten.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker op 18 september 2018 een asielaanvraag in Nederland heeft ingediend maar dat het beroep tegen het overdrachtsbesluit door de uitspraak van de rechtbank op 11 april 2019 ongegrond is verklaard. Verzoeker is kennelijk niet in hoger beroep gegaan zodat deze uitspraak inmiddels in rechte vaststaat. De voorzieningenrechter heeft in die Dublin-procedure een voorlopige voorziening getroffen die met de uitspraak op beroep op 11 april 2019 is komen te vervallen. Partijen zijn het er over eens en de voorzieningenrechter volgt dit, dat door deze uitspraak op beroep een nieuwe overdrachtstermijn termijn van zes maanden is aangevangen.
9. Bij uitspraak van 27 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter in een reguliere 8 EVRM-procedure een ordemaatregel getroffen “in die zin dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan België totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan (…)”.
10. De voorzieningenrechter stelt gelet hierop vast dat dus geen sprake is van een getroffen voorlopige voorziening in een reguliere procedure die een verzoeker in staat stelt om de behandeling van zijn beroep in de reguliere procedure af te wachten. De ordemaatregel is expliciet getroffen om de Dublin-overdracht te verbieden. Dit brengt mee dat het beroep van verzoeker op de uitspraak van Rotterdam niet opgaat nu de onderhavige procedure dus gaat om een dergelijke ordemaatregel.
11. De voorzieningenrechter overweegt dat de Dublin-verordening niet voorziet in deze situatie. Dit is op zichzelf ook niet vreemd omdat de Dublin-verordening –vanzelfsprekend- de Dublin-procedure regelt. In een Dublin-procedure worden gestelde verblijfsaanspraken op reguliere gronden niet beoordeeld omdat de asielaanvraag buiten behandeling wordt gesteld. Indien een asielzoeker die wordt geconfronteerd met een overdrachtsbesluit desondanks een reguliere procedure entameert loopt hij daarmee een risico dat de overdracht gaat plaatsvinden voordat die reguliere procedure is afgewikkeld. Dit zal naar het oordeel van de voorzieningenrechter al snel het geval zijn gelet op de gemiddelde duur van de reguliere procedure en de behandeling van die procedures door de rechtbanken. De overdrachtstermijn is nu juist relatief kort. De ratio van de Dublin-verordening is niet alleen dat snel duidelijk wordt welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielaanvraag, maar ook dat de overdrachten spoedig plaatsvinden. Het staat een verzoeker uiteraard vrij om een voorlopige voorziening te vragen in die reguliere procedure om de overdracht tijdelijk te kunnen verhinderen. Het kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet zo zijn dat een verzoeker hiermee kan bewerkstelligen dat de overdracht feitelijk onmogelijk wordt doordat de overdrachtstermijn door die reguliere procedure “gewoon” zou doorlopen. Een dergelijke uitleg zou immers de effectieve werking van de Dublin-verordening doorkuisen. Dit brengt mee dat de voorzieningenrechter tot de conclusie komt dat door de op 27 juni 2019 uitgesproken ordemaatregel die is komen te vervallen met de uitspraak van de voorzieningenrechter op 3 maart 2020 de overdrachtstermijn opnieuw een aanvang heeft genomen en er dus een nieuwe termijn van zes maanden is begonnen waarbinnen verweerder kan trachten om verzoeker over te dragen.
Het argument van verzoeker dat het niet zo kan zijn dat er meerdere keren een verlenging van de overdrachtstermijn plaatsvindt volgt de voorzieningenrechter niet. Daargelaten dat dit geen verlengingen zijn maar een toegewezen voorlopige voorziening in een Dublin-procedure en ordemaatregel en dus sprake is van nieuwe termijnen, volgt dit uit het aanvragen van een asielvergunning en een reguliere verblijfsvergunning terwijl het de Dublin-overeenkomst van toepassing is. Verzoeker had dus om deze situatie te voorkomen of een asielprocedure moeten starten en moeten berusten in het in rechte vaststaande overdrachtsbesluit of enkel een reguliere aanvraag moeten doen maar zich dan wel moeten vergewissen van de voorwaarden die hieraan worden gesteld. Verzoeker kan in ieder geval de werking van het overdrachtsbesluit niet ongedaan maken door een reguliere procedure te starten.
12. De voorzieningenrechter concludeert dan ook dat de overdrachtstermijn op 1 september 2020 ten tijde van de geplande overdracht niet is verlopen. Het bezwaar heeft dan ook geen redelijke kans van slagen.
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.