In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2020 een beschikking gegeven inzake de voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene, geboren op een onbekende datum en plaats, die momenteel verblijft in een accommodatie. De officier van justitie had op 8 januari 2020 een verzoek ingediend tot verlenging van de crisismaatregel, die oorspronkelijk op 7 januari 2020 was opgelegd. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op dezelfde datum gehouden, waarbij de betrokkene, zijn advocaat, een arts, een psychiater in opleiding en een verpleegkundige aanwezig waren.
De betrokkene heeft verweer gevoerd tegen de verlenging van de maatregel, waarbij hij aangaf dat hij bezig was met het opruimen van zijn woning en dat hij niet op afspraken met zijn ambulante behandelaars was verschenen vanwege persoonlijke redenen. De psychiater heeft echter verklaard dat de betrokkene manisch gedrag vertoonde en dat er ernstige zorgen waren over zijn toestand, vooral gezien zijn eerdere gedrag dat leidde tot schade aan zijn woning en overlast voor medebewoners.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, waaronder ernstige materiële schade en verwaarlozing, en dat het gedrag van de betrokkene mogelijk voortvloeit uit een psychische stoornis. De rechtbank heeft besloten dat de voorgestelde verplichte zorg noodzakelijk is om het nadeel af te wenden en heeft een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend voor een periode van drie weken, met specifieke maatregelen zoals het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid. De beschikking is gegeven door rechter O.F. Bouwman en is vastgesteld op 30 januari 2020.