ECLI:NL:RBDHA:2020:8572

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
NL20.10903
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweigerde verblijfsvergunning asiel op basis van Dublinverordening en geloofsvrijheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Terpstra, had een aanvraag ingediend die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J.C. Theodoulou, niet in behandeling werd genomen. De reden hiervoor was dat Zweden verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat de besluitvorming onzorgvuldig was, mede door de coronamaatregelen die het contact tussen hem en zijn gemachtigde bemoeilijkten.

Tijdens de zitting op 17 juli 2020 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, waarbij hij ook de rol van de coronamaatregelen en zijn psychische problematiek naar voren bracht. De rechtbank overwoog dat verweerder niet onzorgvuldig had gehandeld door geen uitstel te verlenen voor het indienen van een zienswijze, aangezien eiser voldoende gelegenheid had gehad om zijn zienswijze in te dienen. De rechtbank concludeerde dat de besluitvorming van verweerder voldoende gemotiveerd was en dat eiser niet had aangetoond dat de overdracht aan Zweden niet op verantwoorde wijze kon plaatsvinden.

De rechtbank oordeelde verder dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was en dat het aan eiser was om aan te tonen dat dit in zijn geval niet gold. Eiser had niet overtuigend aangetoond dat zijn recht op geloofsvrijheid in Zweden geschonden was, noch dat zijn psychische problemen een belemmering vormden voor de overdracht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dit weer mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.10903
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummeraanduiding]
(gemachtigde: mr. M. Terpstra), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.M. Razaghi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard.
Eiser voert aan dat de besluitvormingsprocedure onzorgvuldig is geweest, omdat verweerder ten onrechte geen nader uitstel heeft verleend voor het indienen van een zienswijze. Door de beperkende maatregelen ten gevolge van de coronacrisis heeft de gemachtigde van eiser geen contact met eiser kunnen hebben en verweerder heeft hier ten
onrechte geen rekening mee gehouden. Bovendien was de uiterste overdrachtstermijn nog niet in zicht en was er dus nog genoeg tijd om te beslissen. Verder voert eiser aan dat hij in Zweden om bescherming heeft verzocht, maar dat hij dit niet heeft gekregen. Eiser werd bedreigd op het asielzoekerscentrum (AZC) in Zweden omdat hij daar evangeliseerde. Eiser heeft zowel bij de kerk als bij de politie en medewerkers van het AZC om bescherming verzocht. Hij heeft een bewijs van zijn aangifte in het Zweeds overgelegd. Eiser werd in reactie hierop overgeplaatst naar een ander AZC, maar werd na zes maanden weer teruggeplaatst naar hetzelfde centrum. Hij werd hier opnieuw met de dood bedreigd en in elkaar geslagen. Als bewijs voor zijn fysieke letsel heeft eiser een Franstalig medisch document overgelegd. Hij heeft in Zweden opnieuw om bescherming verzocht, maar hem werd verteld dat hij moest stoppen met evangeliseren en afstand moest houden van moslims. Zij vonden dat hij het over zichzelf had afgeroepen en dat hij in ieder ander AZC ook problemen zou krijgen. Eiser voert aan dat dit een schending is van zijn geloofsvrijheid.
Eiser voert verder aan dat hij psychische problemen heeft die mede het gevolg zijn van de onveilige situatie in Zweden. Eiser slikt hiervoor medicatie, zoals slaapmedicatie en rustgevende middelen, en heeft als bewijs hiervan Franstalige medische stukken overgelegd. Hij geeft aan last te hebben van heel zware depressies en suïcidale gedachten en als hij terug zal keren naar Zweden zal dit een zwaar negatief effect hebben op zijn psychische toestand. Verder voert eiser aan dat verweerder in het bestreden besluit miskent dat de uitbraak van het coronavirus verregaande negatieve gevolgen heeft voor economie, gezondheidszorg en samenleving die verder strekt dan een tijdelijke en feitelijke overdrachtsbelemmering.
Daarom moet zorgvuldig beoordeeld worden of overdracht van Dublinclaimanten na de uitbraak van het coronavirus op verantwoorde wijze kan. Daarbij vreest eiser om naar Zweden te worden overgedragen vanwege het losse Zweedse coronabeleid. In Zweden blijft de curve doorlopen, waar in veel Europese landen het aantal doden en besmettingen stabiliseert. Ook vallen er meer doden per hoofd van de bevolking dan elders in Europa. Het bestreden besluit is dan ook onzorgvuldig tot stand gekomen en niet draagkrachtig gemotiveerd.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser op 6 april 2020 in een voorlopige zienswijze heeft verzocht om uitstel voor het indienen van een nadere zienswijze tot vijf dagen na het einde van de beperkende maatregelen. Verweerder heeft dit uitstel op 8 april 2020 verleend tot 22 april 2020. Eiser heeft vervolgens geen nadere zienswijze ingediend en ook niet om nader uitstel verzocht. Verweerder heeft op 15 mei 2020 het bestreden besluit genomen. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet onzorgvuldig is geweest door geen nader uitstel te verlenen voor het indienen van een zienswijze. Eiser is in de gelegenheid geweest om een zienswijze in te dienen en heeft ook niet verzocht om nog meer uitstel. Verweerder mocht van eiser en zijn gemachtigde verwachten dat ze op andere manieren met elkaar in contact zouden komen. De beroepsgrond slaagt niet.
4. De rechtbank overweegt verder dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Zweden uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd.
5. Voor zover eiser aanvoert dat hij in Zweden tevergeefs om bescherming heeft verzocht, overweegt de rechtbank als volgt. Niet in geschil is dat eiser in 2018 aangifte heeft gedaan en dat hij vervolgens is overgeplaatst. Eiser heeft in dit geval bescherming gezocht en die is hem ook geboden. Nadat hij vervolgens weer was teruggeplaatst zegt eiser
opnieuw te zijn bedreigd en mishandeld. Niet is gebleken dat de autoriteiten eiser niet nogmaals wilden of konden beschermen. Eiser heeft wel gesteld dat hij opnieuw om bescherming heeft gevraagd, maar hij heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Daarbij had het op de weg van eiser gelegen om, indien hij geen bescherming kreeg, hierover te klagen bij de (hogere) Zweedse autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert aan dat de politie hem heeft verteld dat hij niet meer moest evangeliseren en dat hiermee zijn recht op geloofsvrijheid is geschonden. Eiser heeft dit niet nader onderbouwd. Daarbij overweegt de rechtbank dat Zweden partij is bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en dat het recht op godsdienstvrijheid hierin is vastgelegd. Verweerder mag erop vertrouwen dat Zweden de bepalingen in dit verdrag zal naleven. Daarbij ligt het op de weg van eiser om bij schending van dit recht zijn beklag te doen bij de Zweedse autoriteiten. Het is niet gebleken dat eiser heeft geklaagd of dat klagen zinloos is.
7. Ten aanzien van de gestelde psychische problematiek overweegt de rechtbank als volgt. Uit de Franstalige medische documenten blijkt dat eiser medicatie voorgeschreven heeft gekregen. Met deze documenten heeft eiser echter niet de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aannemelijk gemaakt. Daarbij mag in beginsel worden verondersteld dat sprake is van vergelijkbare medische voorzieningen in de lidstaten. Voor zover medische zorg aan eiser wordt onthouden, dient hij zich daarover te beklagen bij de Zweedse autoriteiten.
8. De rechtbank overweegt verder dat eiser niet met stukken heeft onderbouwd waarom de overdracht en opvang van Dublinclaimanten aan/in Zweden na de uitbraak van het coronavirus niet op verantwoorde wijze mogelijk is. Voor zover de besmettingscurve in Zweden oploopt, overweegt de rechtbank dat dit gevolgen kan hebben voor de economie, de gezondheidszorg en de samenleving. Niet aannemelijk is gemaakt dat hierdoor ten opzichte van Zweden niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verder overweegt de rechtbank dat, voor zover de overdracht op dit moment ten gevolge van de maatregelen die zijn getroffen vanwege het coronavirus niet kan worden uitgevoerd, er sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is. Dit maakt de vaststelling van Zweden als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig. Het staat er niet aan in de weg dat, als het overdrachtsbeletsel is opgeheven, de vreemdeling in beginsel alsnog kan worden overgedragen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2020.1
9. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand is gekomen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff - Vos, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
23 juli 2020

Documentcode: DSR12261353

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.