ECLI:NL:RBDHA:2020:8697
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag met proceskostenveroordeling
In de zaak tussen verzoekster en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 september 2020 uitspraak gedaan. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij niet aan de Poolse autoriteiten zou worden overgedragen totdat op haar beroep was beslist.
De zitting vond plaats op 20 augustus 2020, waar verzoekster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. K.M.A. van der Heijden, en haar zoon was ook aanwezig. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. J. Singh. Tijdens de zitting heeft de voorzieningenrechter overwogen dat, gezien de uitspraak in de bodemzaak (zaaknummer NL20.14957), een voorlopige voorziening niet meer nodig was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 525,-. Dit bedrag is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift is toegekend met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor van 1. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ok, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.