In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser van Armeense nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris op 27 maart 2018 ongegrond was verklaard. Eerder, op 20 december 2018, had de rechtbank in een andere uitspraak bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen op de aanvraag van de eiser, maar dit was niet tijdig gebeurd. De eiser heeft vervolgens op 23 maart 2020 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een nieuw besluit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn was verstreken en dat het beroep kennelijk gegrond was. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn begroot op € 262,50. De uitspraak is gedaan door rechter E.P.W. van de Ven, in aanwezigheid van griffier N. Joacim. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra dat weer mogelijk is.