In deze zaak heeft eiser op 3 april 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 8 augustus 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 22 april 2020 een verweerschrift ingediend. Door de coronamaatregelen heeft de rechtbank de behandeling van de zaak enige tijd aangehouden. Na versoepeling van deze maatregelen is de behandeling hervat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn is verstreken en dat de ingebrekestelling van 26 februari 2020 geldig is. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na dat gehoor een besluit op de aanvraag bekend te maken, met een maximumtermijn van zestien weken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, begroot op € 262,50. De uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, en is bekendgemaakt op 9 september 2020.
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na de bekendmaking.