In deze zaak heeft eiser op 8 april 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 29 augustus 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 28 april 2020 een verweerschrift ingediend. Door de coronamaatregelen heeft de rechtbank de behandeling van de zaak enige tijd aangehouden. Eiser heeft op 20 mei 2020 verzocht om hervatting van de procedure. De rechtbank heeft vervolgens de zaak hervat, ervan uitgaande dat verweerder voldoende gelegenheid had om zijn organisatie aan te passen aan de geldende maatregelen.
De rechtbank overweegt dat ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft verweerder op 19 maart 2020 in gebreke gesteld, waarna de wettelijke beslistermijn was verstreken. De rechtbank oordeelt dat het beroep terecht is ingediend en dat de ingebrekestelling geldig is. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen en verbindt hieraan een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van de termijn, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, begroot op € 262,50. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken na de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na dat gehoor een besluit bekend te maken. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De uitspraak is bekendgemaakt op 9 september 2020.