Overwegingen
1. Eiser is sinds 2012 eigenaar van ‘ [onderneming] ’ en handelt in edelstenen, parels en gouden sieraden die hij onder meer importeert uit India en Thailand. Eiser verblijft ongeveer zes maanden per jaar in Nederland, verspreid over meerdere periodes, en levert zijn goederen aan winkeliers (‘business-to-business’). Om daarnaast ook rechtstreeks aan consumenten te kunnen verkopen (‘business-to-customer’) wil eiser graag een eigen winkel openen in Amsterdam. Dat is de reden dat eiser een machtiging tot voorlopig verblijf heeft aangevraagd.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat volgens de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) geen wezenlijk Nederlands belang wordt gediend met de door eiser verrichte of te verrichten arbeid als zelfstandige. Dat blijkt uit het advies van de RVO van 5 juni 2018 en de aanvullende adviezen van 13 november 2018, 23 januari 2019, 23 mei 2019 en 11 september 2019. Daarom voldoet eiser niet aan de voorwaarden die horen bij het verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’.
3. Eiser is het niet eens met de afwijzing en stelt dat verweerder niet verplicht is het advies van de RVO te volgen. Verweerder moet zelf beoordelen of een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. Bovendien is het advies van de RVO niet inzichtelijk, zodat verweerder de afwijzing niet daarop mocht baseren. Zo is bijvoorbeeld niet inzichtelijk waarom eiser maar negen punten heeft gekregen voor solvabiliteit, terwijl uit Bijlage 8a behorend bij artikel 3.20a, eerste lid, Voorschrift Vreemdelingen (VV) blijkt dat eiser daarvoor 20 punten had moeten krijgen gelet op het balanstotaal van € 50.000,- en de solvabiliteitsratio van meer dan 50%. In de aanvulling op het ondernemingsplan is [B] gemotiveerd ingegaan op de punten Marktanalyse, Positionering op de Amsterdamse Markt en Prijsopbouw. Verder is een overzicht van de kosten gegeven en is uitgelegd welke voordelen een winkelruimte oplevert voor de onderneming. Het is niet duidelijk waarom deze aanvullingen op het ondernemingsplan niet leiden tot een hogere waardering. Verweerder noemt bovendien een aantal gebreken op, maar zegt daarbij dat die opsomming ‘niet limitatief’ is. Dat is niet inzichtelijk, omdat eiser niet goed kan reageren op een niet limitatieve opsomming.
4. Eiser heeft er verder op gewezen dat hij op onderdeel A van het advies van de RVO veel hoger heeft gescoord dan het benodigde aantal punten. Daaruit volgt dat er voldoende capaciteiten zijn om de onderneming te laten slagen. Eiser heeft een goedlopend bedrijf en als hij ononderbroken in Nederland zou kunnen verblijven zouden zijn winst en omzet zelfs kunnen verdubbelen. Verweerder heeft daar volgens eiser onvoldoende rekening mee gehouden.
5. Tot slot heeft eiser tijdens de bezwaarprocedure twee keer verzocht om een hoorzitting. Door geen hoorzitting te houden heeft verweerder de hoorplicht in bezwaar geschonden, aldus eiser.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat met de werkzaamheden van eiser als zelfstandige geen wezenlijk Nederlands belang wordt gediend.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan een advies van de RVO worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Daarvoor is wel nodig dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk en concludent is. Als aan die eisen is voldaan, mag verweerder het advies aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen, tenzij er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het advies.
8. De RVO maakt bij de advisering over de toelating van vreemdelingen als zelfstandig ondernemer in Nederland gebruik van een puntensysteem. Met dit puntensysteem bepaalt de RVO of een vreemdeling een wezenlijke bijdrage levert aan de Nederlandse economie. Kort samengevat moet een zelfstandig ondernemer in totaal minimaal 90 punten halen op drie onderdelen: A. Persoonlijke ervaring, B. Onderneming en C. Toegevoegde waarde voor Nederland. De beroepsgronden van eiser richten zich tegen de beoordeling van onderdeel B, de onderneming. Eiser heeft daarvoor 28 punten gekregen.
9. Eiser plaatst vraagtekens bij de inzichtelijkheid van de beoordeling van onderdeel B in de adviezen van de RVO, maar heeft deze adviezen niet met een contra-expertise van een onafhankelijk deskundige weerlegd. Eiser heeft in de bezwaarfase wel een aanvulling op het oorspronkelijke ondernemingsplan en een financieel plan laten opstellen door [A] . Verder heeft [B] namens eiser gereageerd op het aanvullend advies van de RVO van 22 januari 2019. Daaruit blijkt dat eiser, [B] en [A] een andere mening hebben dan de RVO. Dat is op zichzelf echter onvoldoende om te concluderen dat verweerder het advies van de RVO niet zou mogen volgen.
10. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de adviezen van de RVO niet inzichtelijk zijn voor wat betreft de puntentoekenning voor de door eiser genoemde onderdelen en dat verweerder de adviezen daarom niet aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen. In de adviezen van 5 juni 2018 en 13 november 2018 heeft de RVO per categorie een aantal punten toegekend en gemotiveerd hoe hij tot dit aantal is gekomen. In de aanvullende adviezen van 23 januari 2019, 23 mei 2019 en 11 september 2019 is de RVO vervolgens steeds ingegaan op de door eiser ingebrachte stukken. Ook is de RVO ingegaan op de aanvullingen van [A] en [B] over, onder meer, de marktanalyse en positionering op de Amsterdamse markt en de prijsopbouw. De RVO heeft daarbij gemotiveerd waarom deze stukken en aanvullingen niet leiden tot een wijziging van het aantal punten en het advies. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemaakt voor eiser op welke onderdelen het ondernemingsplan van eiser (nog steeds) onvoldoende is.
11. Over de solvabiliteit heeft de RVO in zijn adviezen toegelicht dat de Nederlandse onderneming geheel is gefinancierd met eigen middelen, dat eiser over meer dan € 50.000,- aan liquide middelen beschikt, maar dat een onderbouwd investeringsplan waaruit blijkt dat het eigen vermogen voldoende is om na de investering voldoende reserves over te houden om in de aanloopperiode in het levensonderhoud te kunnen voorzien ontbreekt. De solvabiliteit is daarom beoordeeld op basis van de volledige inbreng van eigen middelen als zijnde 20% van het balanstotaal. Deze motivering komt de rechtbank niet onredelijk voor en eiser heeft op zichzelf ook niets ingebracht tegen de constatering van verweerder. De nadien ingediende stukken en toelichtingen hebben de RVO niet tot een ander oordeel gebracht, zodat ook het aantal punten voor dit onderdeel niet is verhoogd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de RVO dit voldoende gemotiveerd in zijn aanvullende adviezen. Dat nergens expliciet staat omschreven dat verweerder bij de beoordeling van de solvabiliteit mag differentiëren (en daarmee kan afwijken van het overzicht uit Bijlage 8a behorend bij artikel 3.20a, eerste lid, VV) leidt niet tot een ander oordeel. Met de gegeven motivering is, als gezegd, voldoende inzicht gegeven in de redenering van de RVO en deze wijze van berekening van het aantal punten komt de rechtbank ook anderszins niet onredelijk of onjuist voor.
12. De stelling van eiser dat zijn onderneming nu al succesvol is en alleen maar succesvoller zal worden als hij langer in Nederland kan verblijven, wil niet zeggen dat verweerder het advies van de RVO niet hoeft te volgen. Om te kunnen beoordelen of met de werkzaamheden van eiser als zelfstandige een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend, is onder meer een ondernemingsplan nodig dat is gebaseerd op de te realiseren situatie. Met het ondernemingsplan dat er nu ligt, toont eiser niet aan dat hij voldoet aan de geldende eisen.
13. De rechtbank is van oordeel dat de hoorplicht in bezwaar niet is geschonden, omdat er gelet op de adviezen van de RVO, de inhoud van de bezwaarschriften en het ontbreken van een contra-expertise sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. Verweerder mocht daarom afzien van het houden van een hoorzitting.
14. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv.
15. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.