ECLI:NL:RBDHA:2020:8817
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, die de waarde van de woning op € 1.630.000 heeft vastgesteld. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de woning in gedateerde staat verkeert en dat de vraagprijs van de woning sinds 2017 op € 1.750.000 staat, zonder dat deze is verkocht. De rechtbank heeft op 24 augustus 2020 een zitting gehouden, waarbij de verweerder niet is verschenen, maar de rechtbank oordeelt dat de uitnodiging om te verschijnen op juiste wijze is gedaan.
De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is. Dit is onderbouwd met een taxatieverslag en een matrix waarin de waarde van de woning is vergeleken met vergelijkingsobjecten in de omgeving. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning van eiser en de vergelijkingsobjecten, en dat de waarde op de waardepeildatum van 1 januari 2018 correct is vastgesteld.
Eiser heeft ook aangevoerd dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage zijn gelegd, maar de rechtbank oordeelt dat hier geen bewijs voor is en dat de verplichting tot het ter inzage leggen van stukken niet verder reikt dan de informatie waarover de verweerder op dat moment beschikte. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en zijn er geen gronden voor een proceskostenveroordeling.