Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. Eiser is afkomstig uit Jemen, waarvoor verweerder aanneemt dat daar sprake is van een uitzonderlijke geweldssituatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Uitzetting naar Jemen levert volgens verweerder dus een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) op. Voor Roemenië is dezelfde toestand echt geen aanleiding om uit te gaan van een zogeheten 15c-situatie, zodat Roemenië kennelijk uitgaat van een meer beperkte uitleg van dit artikel. Eiser verwijst naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 7 maart 2000 (T.I. v VK nr. 43844/98). Net als in de onderhavige zaak gaat het om een verschil in uitleg van artikel 3 EVRM. Hier is echter, anders dan in de zaak bij het EHRM, niet gebleken dat eisers uitzetting onder Roemeens recht zal worden opgeschort indien er gevaar bestaat voor zijn leven of lichamelijke integriteit. Ook is het in de onderhavige zaak niet zo dat de Roemeense autoriteiten hebben aangegeven dat uit de interpretatie van het EHRM een verplichting voortvloeit van deze bevoegdheid gebruik te maken in geval de vreemdeling heeft aangegeven in groot gevaar te zijn. Daarnaast is volgens eiser ook niet gebleken dat er instanties zijn waar hij zich zou kunnen beklagen over de situatie in Roemenië. Verweerder miskent dat het geen enkele zin heeft om je te beklagen over groeiende vijandigheid van de Roemeense samenleving tegen vluchtelingen. Nu statushouders daarnaast twaalf maanden na statusverlening in Roemenië geheel aan hun lot worden overgelaten en geen enkele staatsondersteuning meer ontvangen en zij de sociaal-economische positie ontberen die het hen mogelijk zou maken juridische acties te ondernemen, zal overdracht tot gevolg hebben dat eiser vanwege zijn bijzondere kwetsbaarheid, buiten zijn wil en zijn persoonlijke keuzes om, zou terechtkomen in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie zoals bepaald in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 in de zaak Ibrahim (ECLI:EU:C:2019:219), aldus eiser.