ECLI:NL:RBDHA:2020:8864

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
11 september 2020
Zaaknummer
NL19.21783
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Abdulwahad Rahmani afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, maar gegrond verklaard met in stand laten rechtsgevolgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van Abdulwahad Rahmani, die afkomstig is uit Afghanistan. De aanvraag werd aanvankelijk door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft in beroep aangevoerd dat hij in Afghanistan heeft gewerkt voor buitenlanders en de overheid, en dat hij vreest voor eerwraak vanwege een geheime relatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 ongegrond heeft verklaard, maar heeft ook geconstateerd dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de werkzaamheden van eiser als tolk/vertaler niet onder het beleid vallen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft ook de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-. De uitspraak is gedaan in een enkelvoudige kamer en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.21783

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#] ,
(gemachtigde: mr. S.S. Ilahi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. L.J.L. Leijtens).

ProcesverloopBij besluit van 25 november 2016 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond. Het hiertegen door eiser ingediende beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, op 23 februari 2017 gegrond verklaard (AWB 16/30202).

Bij besluit van 12 oktober 2017 heeft verweerder eisers asielaanvraag wederom ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 21 augustus 2018 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, eisers beroep tegen dit besluit gegrond verklaard (NL17.12484).
Bij besluit van 20 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd opnieuw afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2020.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Abdi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Afghanistan heeft gewerkt voor buitenlanders (Helmand) en voor de overheid (Paktia). Ook had hij een geheime relatie met zijn achternicht [naam] . Toen haar familie hier achter kwam, wilden zij hem vermoorden omdat het in Afghanistan binnen de Pashtun niet is toegestaan een relatie met elkaar te hebben zonder gehuwd te zijn. Deze familie was al niet blij met eiser vanwege zijn werkzaamheden. Eiser vreest bij terugkeer naar Afghanistan om gedood te worden door de familie van [naam] , omdat een eerkwestie als deze nooit wordt vergeten en vergeven binnen de Pashtun in Afghanistan.
3. Verweerder heeft eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel
met het bestreden besluit afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- eiser heet Abdulwahad Rahmani en is geboren op [geboortedatum] te Kabul, Afghanistan. Hij is moslim en behoort tot de bevolkingsgroep Pashtun;
- eiser heeft verklaard dat hij problemen heeft ondervonden vanwege zijn werkzaamheden in Helmand;
- eiser heeft verklaard dat hij problemen heeft ondervonden vanwege zijn werkzaamheden bij de rechtbank in Paktia;
- eiser heeft problemen gekregen na de ontdekking van zijn geheime relatie met zijn achternicht [naam] , de dochter van de oom van zijn vader.
Verweerder heeft de eerste twee elementen geloofwaardig geacht. Eisers gestelde problemen vanwege zijn werkzaamheden bij de rechtbank in Paktia en de problemen vanwege zijn relatie met [naam] heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Eiser komt volgens verweerder op basis van de geloofwaardig geachte elementen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw.
4. Eiser heeft in zijn beroepsgronden in de eerste plaats verwezen naar hetgeen hij in zijn zienswijze en aanvullende zienswijze heeft aangevoerd.
4.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit is ingegaan op hetgeen eiser in zijn (aanvullende) zienswijze heeft aangevoerd. Nu eiser niet heeft aangegeven waarom hij het daar niet mee eens is, zal de rechtbank deze beroepsgrond verder onbesproken laten.
5. Eiser voert aan dat hij een tolk in de verkeerde taal heeft toegewezen gekregen. Dit waren tolken in de Dari-taal uit Iran, die Farsi als moedertaal hebben. Daardoor zijn sommige stukken verkeerd vertaald.
5.1
Deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, heeft zich in overweging 3 van de uitspraak van 21 augustus 2018 reeds uitgelaten over deze beroepsgrond en bepaald dat deze faalt. Nu eiser niet in hoger beroep is gegaan tegen deze uitspraak, staat dit reeds vast en kan deze beroepsgrond niet slagen.
6. Eiser voert voorts aan dat hij voldoende inspanningen heeft verricht om aannemelijk te maken dat hij voor de rechtbank werkte. Verweerder kan hem niet blijven tegenwerpen dat er geen job description bij het contract zat, eiser heeft die nooit heeft gezien. Hij benadrukt dat hij zijn arbeidscontract met [werkgever] direct ondertekende nadat hij zijn toets met goed resultaat op de rechtbank in Paktia had afgelegd. Verweerder is nooit op de rechtbanktoets en het belang daarvan ingegaan. Ook is niet ingegaan op het feit dat eisers werkzaamheden werden bepaald door zijn leidinggevende en dus niet door wat er in een eventuele job description zou hebben gestaan. Eiser heeft daarnaast bij zijn aanvullende zienswijze een kopie van zijn toegangspas overgelegd. Verweerder had naar aanleiding van deze pas nader onderzoek moeten doen en kan niet volstaan met de stelling dat het bevreemding wekt dat eiser een kopie daarvan op de dag van het nemen van het onderhavig besluit overlegt. Dat het een kopie is, is niet van belang nu het nog steeds gaat om een eerste aanvraag. Er is inmiddels een vertaling overgelegd. Eiser ziet voorts niet in wat onduidelijk is aan de data ten opzichte van de destijds geldende ingangsdatum van de Ramadan. Deze data horen bij de korte periode van nog geen twee maanden dat hij bij de rechtbank in Paktia heeft gewerkt, namelijk van 6 april 2015 tot 19 dagen voor de maand Ramadan 2015. Ten aanzien van de namen van zijn collega's wijst eiser erop dat hem is gevraagd naar de namen van zijn naaste collega's, waarop hij 4 van de 5 namen noemde. Pas daarna is naar het aantal mensen dat bij de rechtbank werkte gevraagd, er is niet gevraagd naar namen. Een goede vriend, niet zijn broer, heeft een kopie van zijn arbeidscontract opgestuurd. Hij had die in bezit omdat hij leraar Engels was en kon kijken of het contract in orde was. Verweerder kan eisers asielrelaas met relatief weinig moeite, voor zover het zijn werkzaamheden op de rechtbank betreft, laten verifiëren door een individueel ambtsbericht op te vragen. Eiser heeft veel stukken ingebracht ter onderbouwing van zijn relaas. Ten aanzien van de foto begrijpt eiser niet dat verweerder stelt dat die foto overal ter wereld zou kunnen zijn gemaakt.
6.1
Deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, heeft in de uitspraak van 21 augustus 2018 het volgende overwogen ten aanzien van eisers gestelde werkzaamheden bij de rechtbank in Paktia.
‘Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser deze werkzaamheden niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit hetgeen is afgebeeld op de foto is niet af te leiden waar deze foto is genomen, wie de mensen zijn en wat voor werk ze verrichten. Volgens eiser werkten er in zijn kantoortje 8-10 mensen, waarvan hij er slechts 4 bij naam kan noemen. Dit heeft verweerder bevreemdend kunnen achten. Dat gemachtigde in de gronden van beroep van 27 januari 2017 heeft aangevoerd dat eiser het arbeidscontract van zijn broer heeft ontvangen die het van eisers computer heeft gehaald, terwijl eiser in de gehoren heeft verklaard dat hij een foto had gemaakt van het arbeidscontract en dat aan een vriend heeft gestuurd die het wilde lezen en het vervolgens op zijn eigen computer heeft gezet, doet verder afbreuk aan de geloofwaardigheid. Dat gemachtigde dit later corrigeert doet daar niet aan af. Hoewel [werkgever] een bestaand bedrijf is met een website, blijkt uit het arbeidscontract niet dat eiser zijn werkzaamheden bij de rechtbank uitvoerde. Anders dan eiser betoogt volgt uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, niet dat de foto’s, gelet op de arbeidsovereenkomst als steunbewijs konden worden aangemerkt, maar hieruit volgt dat verweerder zijn standpunt dat de werkzaamheden bij de rechtbank ongeloofwaardig zijn, ten onrechte heeft gebaseerd op eisers tegenstrijdige verklaringen ten aanzien van zijn verblijfplaatsen.’
6.2
Gelet op het feit dat geen hoger beroep is ingesteld tegen deze uitspraak, neemt de rechtbank het voorgaande tot uitgangspunt in haar beoordeling. De rechtbank is voorts van oordeel dat hetgeen eiser nu nieuw heeft aangevoerd niet kan leiden tot een ander oordeel. Ten aanzien van de kopie die eiser nu van zijn rechtbankpas heeft overgelegd, volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat eiser deze (veel) eerder had kunnen en moeten overleggen. Daarbij is niet zozeer van belang dat er slechts een kopie van de pas is overgelegd, het betreft immers nog steeds eisers eerste aanvraag, maar wel dat eiser onvoldoende heeft uitgelegd hoe hij na vijf jaar in Nederland aan dit document is gekomen en waarom hij dat niet eerder heeft overgelegd. De enkele stelling dat eiser een afwachtend persoon is, het een vertrouwelijk stuk betreft en het moeilijk was aan de kopie te komen is daarvoor in ieder geval onvoldoende. Ook de screenshots van Google Maps die eiser heeft overgelegd van de rechtbank in Paktia en de daarbij gegeven informatie van eiser, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten om dit relevante element alsnog geloofwaardig te achten. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert voorts aan dat hij nooit hard bewijs voor zijn vrees voor eerwraak vanwege zijn relatie met [naam] zal krijgen. Dit bewijs bestaat namelijk niet. Ook is niet duidelijk door wie en wanneer het zal worden uitgevoerd. Desondanks is eiser wel bezig om informatie te vergaren die zijn vrees voor eerwraak kan ondersteunen. Deze vrees is toegenomen omdat de relatie tussen eiser en zijn vader is verbroken en zijn vader zich blijkt te hebben verzoend met de vader van [naam] .
Eiser heeft bij zijn aanvullende beroepsgronden een verklaring overgelegd van zijn oom van moederzijde. De legalisatie van het document is volgens eiser geweigerd omdat de naam van commandant Abdul Qadir, de vader van [naam] , in negatieve zin voorkomt in het document. Zijn oom is ook gewaarschuwd voor de gevolgen als hij nog een keer een poging zou wagen om legalisatie van de handtekeningen te verzoeken. Hieruit blijkt dus ook dat eiser nog steeds gevaar loopt om bij terugkeer gedood te worden door of in opdracht van Abdul Qadir. Zijn oom zal zijn taskera nog nasturen. Om veiligheidsredenen is in de verklaring niet gesproken over de relatie tussen eiser en [naam] . Wel wordt de eerkwestie genoemd. Nu ook zijn vader zich weer heeft onderworpen aan Abdul Qadir, heeft eiser ook voor hem te vrezen.
7.1
Ook ten aanzien van deze beroepsgrond neemt de rechtbank tot uitgangspunt wat reeds door de rechtbank Rotterdam is overwogen:
‘Nu niet aannemelijk is geworden dat de familie van [naam] op de hoogte is geraakt van de relatie tussen haar en eiser, is evenmin aannemelijk dat eiser heeft te vrezen voor bloed- of eerwraak. Het enkele feit dat eiser behoort tot de Pashtunen, dat hij een geheime relatie had met [naam] zonder getrouwd te zijn en er in zo’n situatie eerwraak en bloedwraak heel gebruikelijk is, is daartoe onvoldoende.’
7.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat van de door eiser overgelegde verklaring niet de bewijswaarde uit kan gaan zoals eiser dat wenst. De verklaring is immers slechts in kopie overgelegd en de authenticiteit daarvan kan niet worden vastgesteld. Ook bevat het document geen persoons- of contactgegevens, zodat niet vast is komen te staan door wie de verklaring is opgesteld en evenmin op juistheid kan worden gecontroleerd. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom eiser niet onder een risicogroep dan wel kwetsbare minderheidsgroep behoort, gelet op de werkzaamheden als tolk op een militaire basis in Helmand. In rechtsoverweging 4.1 van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam is immers geoordeeld dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet tot een dergelijke groep behoort. [NGO] kan in de visie van eiser worden beschouwd als een buitenlandse NGO die niet afhankelijk was van de Afghaanse overheid. Mocht [NGO] niet als een buitenlandse NGO kunnen worden beschouwd, dan is er in ieder geval sprake van een Brits bedrijf dat ondersteunend werk verricht voor de Afghaanse regering. Verder werkte hij als tolk/vertaler. Hij tolkte tussen de eigenaar van [bedrijf] en [NGO] . Ook vertaalde hij de dagrapporten vanuit Dari naar Engels. Met [NGO] was er een directe werkrelatie. Vanwege zijn werkzaamheden op de militaire basis in Gereshk, Helmand, behoort eiser tot een aangewezen risicogroep C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). In de ogen van de Taliban en de ISKP werkte eiser voor de vijand. Hij werd beschouwd als een verrader. Hij liep in Afghanistan risico op gericht geweld. Bovendien was hij zeer gemotiveerd om voor de overheid te werken. De vader van [naam] is commandant bij Hezb-i-Islami, een militaire organisatie waarvan Pashtuns de sociale basis vormt. Eiser wijst in dit verband ook op het Algemeen ambtsbericht maart 2019, p 14. Tussen Hezb-i-Islami en de Taliban bestaat een nauwe samenwerking.
Eiser beroept zich voorts op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem (NL19.26550), waarin is geoordeeld dat de betrokken vreemdeling vanwege het tolken voor een buitenlandse organisatie (in dat geval een Amerikaans beveiligingsbedrijf) valt onder een risicogroep als bedoeld in paragraaf C2/3.2 Vc. Ook doet eiser een beroep op de bronnen genoemd in overweging 8 van deze uitspraak.
8.1
De rechtbank Rotterdam heeft in overweging 4.1 als volgt geoordeeld:
(…) ‘Reeds gelet op het voorgaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij werkzaamheden heeft verricht op een militaire basis in Helmand. En daarmee ook dat eiser gelet hierop niet behoort tot een in C 7/2.3.2, dan wel C7/2.4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) aangewezen risicogroep, respectievelijk kwetsbare minderheidsgroep. Te meer nu verweerder niet betwist dat de werkzaamheden zoals gesteld, werkzaamheden zijn die onder genoemd beleid vallen.’
8.2
Blijkens het thans bestreden besluit acht verweerder nu geloofwaardig dat eiser werkzaam is geweest als tolk/vertaler in Helmand, maar stelt hij zich nu op het standpunt dat de werkzaamheden niet onder het beleid vallen. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat hij ondanks het oordeel van de rechtbank Rotterdam nog wel het standpunt in kan nemen dat de werkzaamheden niet onder het beleid vallen. Die ruimte laat de uitspraak nog wel.
Eiser stelt zich op het standpunt dat die ruimte er niet meer was. Tijdens de zitting van
31 juli 2018 is expliciet gesproken over de werkzaamheden en dat deze onder het beleid van verweerder vallen. Verweerder heeft dit toen niet betwist.
8.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 augustus 2018. Gelet op hetgeen expliciet is overwogen door de rechtbank Rotterdam in overweging 4.1 is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet meer op het standpunt kan stellen dat de werkzaamheden niet onder het beleid vallen. De beroepsgrond slaagt reeds hierom.
8.4
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal, gelet op de finale beslechting van het geschil, in het hiernavolgende bezien of de rechtgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
8.5
Nu de werkzaamheden die eiser als tolk/vertaler heeft verricht in Helmand onder het beleid vallen, dient door verweerder te worden beoordeeld of er geringe indicaties zijn dat eiser bij terugkeer persoonlijk gevaar loopt. Uit het bestreden besluit noch het daarin ingelaste voornemen blijkt dat verweerder heeft beoordeeld of er geringe indicaties zijn dat eiser bij terugkeer persoonlijk gevaar loopt. Pas in het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze er niet zijn. Nu eiser daarop nog heeft kunnen reageren op zitting, zal de rechtbank dit standpunt meenemen in de beoordeling.
8.6
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van geringe indicaties. Hetgeen eiser naar voren heeft gebracht is daarvoor niet voldoende. De geloofwaardig geachte werkzaamheden in Helmand, hebben reeds in 2014 plaatsgevonden en niet is gebleken dat eiser als gevolg daarvan (ook nu nog) in de negatieve belangstelling staat. De enkele verwijzing van eiser naar de algemene bronnen die zijn genoemd in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem (NL19.26550), is daarvoor in ieder geval niet voldoende. Uit de overgelegde verklaring van eisers oom kan weliswaar worden afgeleid dat eiser ook nu nog gevaar zou lopen bij terugkeer naar Afghanistan, maar zoals hiervoor reeds is overwogen kan daaraan niet de waarde worden gehecht zoals eiser dat wenst.
8.7
Nu niet is gebleken van geringe indicaties, kunnen de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven.
9. De rechtbank zal verweerder wel veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Schaap-Huijsmans, griffier.
De uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.