ECLI:NL:RBDHA:2020:8944

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
09-817047-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake brandstichting met levensgevaar voor personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2020 een tussenvonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting. De verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting PPC Zwolle, werd ervan beschuldigd op 22 januari 2020 opzettelijk brand te hebben gesticht in een woning te Wateringen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 23 april 2020 en 13 juli 2020, waarbij de officier van justitie, mr. H. Mol, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. J.M. Bekooij, aanwezig waren.

De tenlastelegging omvatte het opzettelijk in brand steken van een inbouwkast met brandbaar materiaal, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen in de omliggende woningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het feit heeft bekend en dat er voldoende wettige bewijsmiddelen zijn om de bewezenverklaring te ondersteunen. De rechtbank oordeelde dat er levensgevaar te duchten was, gezien de omstandigheden van de brand en de nabijheid van andere woningen.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en te schorsen in afwachting van een maatregelenrapport van de reclassering, dat nog niet gereed was. De zitting is geschorst tot 28 september 2020, waarbij de officier van justitie verantwoordelijk is voor het tijdig aanleveren van het rapport. Het tussenvonnis is uitgesproken door de rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817047-20
Datum uitspraak: 27 juli 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende tussenvonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting PPC Zwolle, te Zwolle.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 23 april 2020 (pro forma) en 13 juli 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Mol en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw mr. J.M. Bekooij naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 22 januari 2020 te Wateringen, gemeente Westland, althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning, gelegen aan de [adres] , door (in of voor een inbouwkast) een aansteker en/of lucifers in elk geval open vuur in aanraking te brengen met (brandbaar) materiaal (overgoten met spiritus) en/of met een fles(sen) spiritus, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een (inbouw)kast en/of de spullen in die kast geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor alle goederen in en om die woning en/of aangrenzende woningen/gebouwen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor de in de omliggende woningen/gebouwen aanwezige personen, in
elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in omliggende woningen/gebouwen aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Aangezien de verdachte het tenlastegelegde feit heeft bekend, zij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 13 juli 2020;
- het proces-verbaal van bevindingen met de rapportage van de brandweer betreffende de brand, van 23 januari 2020 blz. 43 t/m 45.
- het proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing, d.d. 11 februari 2020, ongenummerd.
Levensgevaar voor personen
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dit levensgevaar te duchten was, dat wil zeggen dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest (zie o.a. HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG1653). De verdachte heeft in een (inbouw)kast materiaal overgoten met spiritus (een brandversneller) en in brand gestoken. Deze (inbouw)kast stond in een woning met aan beide zijde aangebouwde eengezinswoningen, een zogenaamde rijtjeswoning. Bij het openen van de kastdeur door de brandweer heeft er een kleine explosie plaatsgevonden. Het risico bestond aldus dat de brand snel zou overslaan naar de andere woningen. Uit het proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing van 11 februari 2020 blijkt dat de inpandige kast was uitgebrand en dat de muur beschadigd was.
Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat de brand omstreeks 13.30 uur is ontstaan, een tijdstip waarop veel mensen thuis zijn. Dit is ook gebleken; in ieder geval was de buurvrouw in de direct aangrenzende woning, thuis toen de brand ontstond. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is geweest van te duchten levensgevaar voor personen en gemeen gevaar voor goederen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 22 januari 2020 te Wateringen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning, gelegen aan de [adres] , door in een inbouwkast een aansteker en/of lucifers in elk geval open vuur in aanraking te brengen met brandbaar materiaal (overgoten met spiritus), ten gevolge waarvan een inbouwkast en de spullen in die kast geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor alle goederen in en om die woning en aangrenzende woningen/gebouwen, en levensgevaar voor de in de omliggende woningen/gebouwen aanwezige personen, te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.Heropening en schorsing van het onderzoek ter terechtzitting

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank – nadat zij de officier van justitie en de verdediging daarover heeft gehoord – vastgesteld dat de rechtbank omtrent de persoon van de verdachte nog niet voldoende is voorgelicht. De officier van justitie heeft gelet op de rapporten van de psychiater en de psycholoog, waarin zij beiden adviseren een terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen, de reclassering gevraagd een maatregelenrapport op te stellen. Dit rapport is nog niet gereed.
De rechtbank zal in afwachting van het rapport van de reclassering alle hiervoor genoemde beslissingen aanhouden tot het eindvonnis.
Gelet op het voorgaande zal het onderzoek worden heropend en geschorst tot 28 september 2020 om 15.10 uur. De stukken zullen in handen van de officier van justitie worden gesteld, opdat deze ervoor zal zorgdragen dat het opgevraagde reclasseringsrapport tijdig zal worden uitgebracht. Dat de termijn van schorsing langer duurt dan de in artikel 282, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn van een maand, is vanwege de klemmende reden dat het rapport van de reclassering niet eerder gereed is.

5.De beslissing

De rechtbank:
heropent en schorst het onderzoek en beveelt dat het onderzoek zal worden hervat op de terechtzitting van 28 september 2020 te 15.10 uur;
stelt de stukken in handen van de officier van justitie teneinde uitvoering te geven aan hetgeen in dit tussenvonnis is vermeld;
zegt de verdachte en haar raadsvrouw aan om zonder nadere oproeping op genoemd tijdstip ter terechtzitting aanwezig te zijn;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit tussenvonnis is gewezen door
mr. N.I.S. Wallet, voorzitter,
mr. N.F.H. van Eijk, rechter,
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.M. Doornekamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juli 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020022093, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 34) en het proces-verbaal vervolgdossier brandonderzoek FO (ongenummerd).