ECLI:NL:RBDHA:2020:9021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
17 september 2020
Zaaknummer
597202
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek wijziging zorg- en opvoedtaken in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van de zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige, ingediend door de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. De rechtbank had eerder al een zorgregeling vastgesteld, maar deze was niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard en was geschorst door een hoger beroep van de moeder. De kinderrechter oordeelde dat het vaststellen van een nieuwe zorgregeling de rechtsgang bij het Hof zou belemmeren, aangezien er nog geen uitspraak was gedaan over de eerdere beschikking. De kinderrechter benadrukte dat alleen nieuwe feiten of omstandigheden aanleiding zouden kunnen geven voor een wijziging van de zorgregeling, maar deze waren niet gesteld of gebleken. Daarom werden de verzoeken tot wijziging van de zorgregeling afgewezen.

Daarnaast was er een zelfstandig verzoek van de moeder tot wijziging van het gezag over de minderjarige. De kinderrechter oordeelde dat er onvoldoende samenhang was tussen het verzoek tot wijziging van de zorgregeling en het verzoek tot gezagswijziging. Hierdoor werd de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot gezagswijziging. De kinderrechter besloot uiteindelijk om de verzoeken van de gecertificeerde instelling, de vader en de moeder tot wijziging van de zorgregeling af te wijzen en het verzoek van de moeder tot gezagswijziging niet-ontvankelijk te verklaren. De beschikking werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/597202 / JE RK 20-1848
Datum uitspraak: 25 augustus 2020

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing (zelfstandige) verzoeken tot wijziging zorgregeling (ex artikel 1:265g BW)
Niet-ontvankelijkheid zelfstandig verzoek tot gezagswijziging
in de zaak naar aanleiding van het op 5 augustus 2020 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige]geboren op [geboortedag] 2013 te [geboorteplaats] , Marokko,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de man] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. W.N. Sardjoe te ʼs-Gravenhage.
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een geheim adres,
advocaat: mr. C. Ekholm te Leiden.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- de fax d.d. 21 augustus 2020 van de zijde van de gecertificeerde instelling;
- het verweerschrift d.d. 20 augustus 2020, tevens inhoudende zelfstandig verzoek, van de zijde van de advocaat van de vader;
- het verweerschrift d.d. 24 augustus 2020, tevens inhoudende zelfstandig verzoek, van de zijde van de advocaat van de moeder.
Ter zitting zijn door de advocaat van de vader pleitnotities overgelegd.
Op 25 augustus 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de heer [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mr. H. Devkinandan, die de zaak voor de advocaat van de moeder, mr. C. Ekholm, waarneemt.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de moeder.

Feiten

- Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft feitelijk bij de moeder.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 26 februari 2020 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 1 maart 2020 tot 1 december 2020.
- De rechtbank heeft bij beschikking d.d. 29 maart 2019 de volgende voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld:
De aard, duur en frequentie van de contacten tussen de vader en [minderjarige] zullen door Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering Rotterdam worden bepaald.
- De rechtbank heeft bij beschikking d.d. 11 maart 2020 de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld:
De vader heeft één keer per maand een begeleid omgangsmoment van 1,5 uur met [minderjarige] bij het Leger des Heils Zwolle,
de verzoeken tot ontzegging omgang en vaststelling zorgregeling zijn aangehouden tot 1 december 2020 pro forma. Deze zorgregeling is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de moeder heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep heeft derhalve schorsende werking op de zorgregeling.

Verzoeken en verweer

De gecertificeerde instelling heeft verzocht de bij beschikking d.d. 11 maart 2020 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt vast te stellen:
De vader heeft een keer per maand begeleide telefonische omgang met [minderjarige] . Deze regeling geldt tot het afronden van de behandeling van [minderjarige] , dan wel korter, indien er een positief advies van de behandelaar is tot het opstarten van fysiek contact. De gecertificeerde instelling zal zich daarnaast inspannen te onderzoeken of het mogelijk is om in de nabije toekomst te starten met videobellen. Hiervoor moet contact met de politie en behandelaar nodig zijn om te onderzoeken hoe de veiligheid van alle betrokkenen gewaarborgd kan worden bij videobellen. Daarbij wordt verzocht de gewijzigde zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

Het standpunt van de vader en zelfstandig verzoek

Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen het verzoek van de gecertificeerde instelling en is bepleit dit verzoek af te wijzen. Tevens is verzocht het zelfstandig verzoek van de moeder tot gezagswijziging niet-ontvankelijk te verklaren omdat er onvoldoende connexiteit is met de hoofdzaak. Voorts is het volgende zelfstandig verzoek ingediend.
Primair wordt verzocht over te gaan tot nakoming van de door de rechtbank bij beschikking d.d. 11 maart 2020 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij de vader één keer per maand een begeleid omgangsmoment van 1,5 uur met [minderjarige] heeft bij het Leger des Heils Zwolle, de gecertificeerde instelling en de moeder hun onvoorwaardelijke medewerking hieraan zullen verlenen, in afwachting van een beslissing in de bodemprocedure, zulks op verbeurte van een dwangsom van €1000,- voor iedere keer dat de gecertificeerde instelling en/of de moeder in gebreke blijft om aan het in dezen te wijzen vonnis te voldoen, een en ander zonder maximum vast te stellen, uitvoerbaar bij voorraad.
Subsidiair wordt verzocht, in afwachting van de bodemprocedure, als ordemaatregel iedere omgangsregeling vast te stellen die de rechtbank redelijk acht in een omgangshuis dat bij moeders of vaders adres ligt, dan wel welk omgangshuis in die nabijheid beschikbaar is, en dat de gecertificeerde instelling en de moeder hun onvoorwaardelijke medewerking hieraan zullen verlenen, in afwachting van een beslissing in de bodemprocedure, althans een regeling die de rechtbank redelijk acht, zulks op verbeurte van een dwangsom van €1000,- voor iedere keer dat de gecertificeerde instelling en/of de moeder in gebreke blijft om aan het in dezen te wijzen vonnis te voldoen, een en ander zonder maximum vast te stellen, uitvoerbaar bij voorraad.

Het standpunt van de moeder en de zelfstandige verzoeken

De advocaat van de moeder heeft zich namens de moeder achter het verzoek van de gecertificeerde instelling geschaard en verzocht het zelfstandig verzoek van de vader, zowel primair als subsidiair, af te wijzen. Voorts zijn de volgende zelfstandige verzoeken ingediend.
Ten eerste wordt verzocht de bij beschikking d.d. 11 maart 2020 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in die zin te wijzigen zoals door de gecertificeerde instelling in onderhavige procedure wordt verzocht.
Ten tweede wordt verzocht te bepalen dat de moeder voortaan alleen belast zal worden met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Daarbij wordt verzocht de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

Beoordeling

(Zelfstandige) verzoeken tot wijziging omgangsregeling
De kinderrechter beoordeelt of het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat de bij beschikking d.d. 11 maart 2020 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt gewijzigd. De kinderrechter stelt vast dat de moeder in hoger beroep is gegaan tegen deze beschikking en ook dat de rechtbank de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. Gelet daarop heeft het hoger beroep de in de beschikking van de rechtbank vastgestelde zorgregeling geschorst en is de bij beschikking d.d. 29 maart 2019 vastgestelde voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken herleefd (artikel 350, eerste lid, wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). In laatstgenoemde beschikking heeft de rechtbank beslist dat de aard, duur en frequentie van de contacten tussen de vader en [minderjarige] door de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering Rotterdam zullen worden bepaald.
De gecertificeerde instelling en de ouders hebben de kinderrechter gevraagd om een meer concrete zorgregeling vast te stellen, en die uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank heeft in de beschikking van 11 maart 2020 reeds uitgelegd welke verdeling van zorg- en opvoedingstaken zij in het belang van [minderjarige] acht. Tegen deze beslissing is hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft zich daarover nog niet uitgelaten. Als de kinderrechter nu een nieuwe zorgregeling zou vaststellen, zou zij de rechtsgang bij het Hof belemmeren. Een nieuwe zorgregeling doorkruist immers de reeds vastgestelde zorgregeling waartegen beroep is ingesteld. Slechts indien er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden, zou dat aanleiding kunnen vormen toch een nieuwe zorgregeling vast te stellen. Dergelijke nieuwe feiten of omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. De kinderrechter wijst de (zelfstandige) verzoeken tot wijziging van de bij beschikking d.d. 11 maart 2020 vastgestelde zorgregeling daarom af.
Zelfstandig verzoek van de moeder gezagswijzigingNamens de moeder is verzocht te bepalen dat de moeder voortaan alleen belast zal worden met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Er is tevens verzocht de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Op grond van artikel 282, vierde lid, Burgerlijke Rechtsvordering mag een verweerschrift een zelfstandig verzoek bevatten, mits dit betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek. De kinderrechter is van oordeel dat er tussen het oorspronkelijke verzoek tot wijziging van de zorgregeling en het verzoek tot gezagswijziging onvoldoende samenhang bestaat. Er is onvoldoende gesteld dat de wijziging van de zorgregeling moet leiden tot een wijziging in het gezag, inhoudende dat de moeder voortaan alleen zal worden belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . De kinderrechter zal de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar zelfstandig verzoek tot gezagswijziging.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek van de gecertificeerde instelling af;
wijst de zelfstandige verzoeken van de vader en de moeder tot wijziging van de zorgregeling af;
verklaart het zelfstandig verzoek van de moeder tot gezagswijziging niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2020 door mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. K. Plette als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 9 september 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.