In deze zaak heeft eiser op 6 mei 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 20 augustus 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 14 mei 2020 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn op 19 februari 2020 verstreken was en dat de ingebrekestelling van eiser op 16 april 2020 geldig was. De rechtbank oordeelt dat het beroep terecht is ingediend en dat het kennelijk gegrond is.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak het eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na dat gehoor een besluit op de aanvraag bekend te maken, met een uiterste termijn van zestien weken na de uitspraak. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 262,50.
De uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. Vanwege coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit gebeuren zodra het weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.