In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in de asielaanvraag van een Servische eiseres, die deze aanvraag had ingediend voor haarzelf en haar minderjarige kinderen. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze als kennelijk ongegrond werd beschouwd. De eiseres had aangevoerd dat zij en haar gezin problemen ondervonden met een persoon genaamd [A] na hun terugkeer naar Servië vanuit Duitsland. De rechtbank oordeelde dat Servië als een veilig land van herkomst kan worden beschouwd en dat de eiseres niet voldoende had aangetoond dat haar persoonlijke situatie een uitzondering op deze regel rechtvaardigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Servië niet de bescherming kan krijgen die zij nodig heeft. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat de problemen met [A] zo ernstig waren dat dit haar asielaanvraag zou rechtvaardigen. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de coronamaatregelen geen aanleiding gaven voor het verlenen van een verblijfsvergunning regulier, omdat de eiseres geen aanvraag had ingediend voor een dergelijke vergunning.
De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard en benadrukt dat de eiseres zich moet voorbereiden op terugkeer naar Servië zodra internationaal reizen weer mogelijk is. De uitspraak is gedaan zonder openbare zitting vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.