ECLI:NL:RBDHA:2020:9391
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.M. Janse van Mantgem
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrechtelijke verblijfsvergunningenproces
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Turkse verzoeker die een verblijfsvergunning had aangevraagd. De aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, waarop de verzoeker bezwaar had gemaakt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, een uitspraak kan worden gedaan zonder dat partijen worden uitgenodigd indien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk of ongegrond is. In dit geval was het verzoek ingediend terwijl er al een beslissing op bezwaar was genomen op 27 mei 2020, waarin het bezwaar van de verzoeker ongegrond was verklaard. Dit betekent dat het verzoek om voorlopige voorziening niet meer kon worden ingediend, omdat het connexiteitsvereiste niet meer werd voldaan.
De voorzieningenrechter heeft daarom besloten het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, in aanwezigheid van griffier A.C. Karels. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.