ECLI:NL:RBDHA:2020:9730

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
596151/FT RK 20/728 en 596153/FT RK 20/729
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling met betrekking tot een geringe restschuld en de belangen van de schuldeisers

Op 5 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling indiende, samen met een verzoek om goedkeuring van een door haar aangeboden schuldregeling. De verzoekster had een totale schuld van € 17.259,82 aan zeven schuldeisers, waarvan de vordering van de verweerster € 1.189,51 bedroeg. De verweerster weigerde echter in te stemmen met de aangeboden schuldregeling, terwijl de andere schuldeisers deze wel accepteerden. De rechtbank heeft de belangen van de partijen afgewogen en geconcludeerd dat de belangen van de verweerster, die een relatief geringe restvordering had, ondergeschikt zijn aan de belangen van de verzoekster en de overige schuldeisers. De rechtbank oordeelde dat de verweerster in redelijkheid niet tot weigering van de schuldregeling had kunnen komen, gezien de inspanningen van de verzoekster om haar schulden te saneren en de acceptatie van de regeling door de andere schuldeisers. De rechtbank heeft het verzoek van de verzoekster toegewezen en de verweerster bevolen in te stemmen met de schuldregeling, terwijl het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling werd afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummers: C/09/596151 / FT RK 20/728 en C/09/596153 / FT RK 20/729
vonnis van 5 oktober 2020
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
hierna: verzoekster,
tegen
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
vertegenwoordigd door Boeder Incasso & Gerechtsdeurwaarders,
verweerster,
hierna: [verweerster].

1.De procedure

1.1
Op 16 juli 2020 is door verzoekster tegelijk met het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet (Fw).
1.2
Ter terechtzitting van 21 september 2020 is verzoekster, vergezeld van [Z] (beschermingsbewindvoerder, BeterBudgetbeheer B.V.), [A] en [B] (beiden schuldhulpverlening, gemeente [X]), hierover gehoord.
1.3
[verweerster] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter terechtzitting. Namens [verweerster] is schriftelijk verweer gevoerd.
1.4
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1
Volgens de overgelegde schuldenlijst heeft verzoekster een totale schuld van € 17.259,82 aan 7 schuldeisers.
2.2
De op die schuldenlijst vermelde vordering van [verweerster] op verzoekster bedraagt € 1.189,51. Dit is 6,89% van voormelde totale schuldenlast.
2.3
Namens verzoekster is bij brief van 18 maart 2020 een schuldregeling aangeboden, in de vorm van een saneringsakkoord. Dit voorstel houdt in dat aan preferente en concurrente schuldeisers een uitkering wordt gedaan van respectievelijk 20,5% en 10,25%, tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen.
2.4
De aangeboden schuldregeling is door [verweerster] geweigerd en door de andere schuldeisers aanvaard.

3.Standpunt van de partijen

3.1
De verzoekster stelt dat [verweerster] in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot een weigering van de medewerking aan de schuldregeling die zij heeft aangeboden, nu de andere schuldeisers wel hebben ingestemd met de aangeboden schuldregeling en de weigering de belangen van schuldenaar en de overige schuldeisers schaadt. De opbrengst van een wettelijke schuldsaneringsregeling overstijgt het minnelijke voorstel onder gelijkblijvende omstandigheden niet. De toepassing van een dwangakkoord is in deze situatie een gepaste oplossing voor zowel schuldeisers als verzoekster.
3.2
[verweerster] heeft in haar verweerschrift van 1 september 2020, samengevat, onder meer het volgende aan haar weigering ten grondslag gelegd. Het verzoekschrift dat is ontvangen is niet volledig, hetgeen in strijd is met de goede procesorde. Verzoekster verricht geen uiterste inspanning om de opbrengst voor de schuldeisers zo hoog mogelijk te laten zijn. De minnelijke en de wettelijke schuldsaneringsregeling zijn niet bedoeld om schulden via de makkelijkste weg te saneren. Een gespecificeerde opgave van inkomsten die verzoekster voor de komende drie jaar kan verwerven ontbreekt. [verweerster] hecht veel waarde aan de wettelijke waarborgen van de wettelijke schuldsaneringsregeling.

4.De beoordeling

4.1
[verweerster] stelt dat zij de bijlagen bij het verzoekschrift niet heeft ontvangen en dat dit in strijd met de goede procesorde is. De rechtbank gaat hier aan voorbij nu [verweerster] hier zelf geen consequenties aan verbindt. Bovendien is niet gebleken dat [verweerster] bij de schuld-hulpverlener van verzoekster informatie heeft opgevraagd en is zij ook niet verschenen ter terechtzitting om de volgens haar ontbrekende informatie te (kunnen) bespreken.
4.2
Een verzoek om weigerachtige schuldeisers te bevelen toch met een aangeboden schuldregeling in te stemmen, zal slechts kunnen worden toegewezen als de desbetreffende schuldeisers – in dit geval [verweerster] – in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen. Hierbij moet in aanmerking worden genomen, enerzijds het belang van [verweerster] bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en anderzijds de belangen van verzoekster en van de andere schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Ten aanzien van deze belangenafweging overweegt de rechtbank als volgt.
De belangen van [verweerster]
4.3
Het uitgangspunt dat het [verweerster] vrijstaat om te verlangen dat haar vordering volledig wordt betaald, maakt dat zij belang heeft bij haar weigering. Aan de hand van verdere omstandigheden moet worden bezien welk gewicht aan dit belang kan worden toegekend. Hierbij neemt de rechtbank in overweging dat de vordering van [verweerster] in of omstreeks december 2014 is ontstaan. De hoofdsom bedroeg toentertijd € 1.855,-, welk bedrag is verhoogd met rente en kosten. Kort nadat verzoekster onder bewind was gesteld is er een betalingsregeling tot stand gekomen. Inmiddels is er € 3.518,23 afbetaald en zou er nog een vordering van € 768,48 resteren. Het is onduidelijk hoe dit restbedrag is berekend. Wel is duidelijk dat [verweerster] in de loop der jaren een groot deel van haar vordering betaald heeft gekregen. De beweerdelijk resterende vordering bedraagt circa 4,5% van de totale schuldenlast van verzoekster. Het is weinig aannemelijk dat het alternatief van een wettelijke schuldsaneringsregeling tot betaling van die vordering zal kunnen leiden. Ook indien het verzoekster in de wettelijke schuldsaneringsregeling zou lukken een baan te vinden, is het – gezien haar huidige opleiding en ervaring – niet aannemelijk dat zij meer dan het minimumloon zal kunnen gaan verdienen en zal er – gelet de overgelegde Vtlb-berekening en rekening houdend met kosten van kinderopvang en kosten van een Wsnp-bewindvoerder – weinig tot niets overblijven om [verweerster] (en de andere schuldeisers) te betalen.
De belangen van verzoekster
4.4
Door omstandigheden is verzoekster in de periode 2013-2016 in de financiële problemen gekomen. Wellicht dat verzoekster niet de meest verstandige beslissingen heeft genomen, maar niet is gebleken dat zij te kwader trouw is geweest bij het doen ontstaan van de schulden. Het is niet mogelijk die omstandigheden ongedaan te maken, maar wel om te proberen de negatieve gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken. Verzoekster heeft zich hiertoe ingespannen. Zij staat sinds 3 februari 2016 onder beschermingsbewind en sindsdien zijn er geen nieuwe schulden gemaakt. Er zijn inspanningen gedaan om tot afname van de schulden te komen, hetgeen blijkt uit de betalingen die aan [verweerster] zijn gedaan. Verzoekster neemt sinds geruime tijd deel aan het Jongeren Perspectief Fonds van de gemeente [X]. Zij heeft het certificaat Ervaringsdeskundige gehaald en verricht nu een maatschappelijke stage. Dit biedt haar vooruitzicht op een leerwerkplek waarbij zij studeert (maatschappelijke dienstverlening) en werkt, met als doel een betaalde baan te krijgen. De coronacrisis heeft gemaakt dat zij hierover nog geen uitsluitsel heeft ontvangen. Dit alles gebeurt in overleg met en met toestemming van de gemeente. Voorts wordt in aanmerking genomen dat een reële kans bestaat dat verzoekster in een wettelijke schuldsaneringsregeling niet de mogelijkheid zal hebben om een leerwerktraject te volgen en haar toekomstperspectieven te verbeteren, gezien de in die regeling geldende inspanningsplicht. Indien geen minnelijke schuldregeling tot stand komt, zal verzoekster haar inspanningen voor, en vooruitzichten op, een beter toekomstperspectief op een veel langere baan moeten schuiven. Daarbij is onduidelijk is of de kansen die zij thans krijgt en benut, zich dan ook weer zullen voordoen.
De belangen van de overige schuldeisers
4.5
De overige schuldeisers hebben wel met de aangeboden schuldregeling ingestemd. Zij hebben zich er kennelijk van laten overtuigen dat het ontvangen van een deelbetaling en het afboeken van de resterende vordering dient te prevaleren boven een langdurige schuldregelingssituatie waarbij onduidelijk is of een uitdeling kan worden gedaan. Het merendeel van de schuldeisers heeft dus het belang bij volledige betaling ondergeschikt gemaakt aan een situatie waarbij zij op korte termijn een deelbetaling ontvangen en waarmee ook de belangen van verzoekster worden gediend.
Slotsom
4.6
Een afweging van de hiervoor vermelde belangen maakt dat het belang dat [verweerster] heeft bij betaling van een relatief geringe restvordering ondergeschikt moet worden gemaakt aan het belang van verzoekster en de andere schuldeisers. De stelling van [verweerster] “
De MNSP en de WSNP zijn niet bedoeld om schulden via de makkelijkste weg te saneren.” is te algemeen en lijkt te zijn gebaseerd op een miskenning van de inspanningen en belangen van verzoekster. De rechtbank is dus van oordeel dat [verweerster] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen enerzijds het belang van [verweerster] bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en anderzijds de belangen van verzoekster en van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Het verzoek zal worden toegewezen.
4.7
De verzoekster heeft ook een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsanerings-regeling ingediend. Het verzoek tot het bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt toegewezen. De verzoekster heeft dan ook geen belang meer bij haar verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dat verzoek zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
beveelt verweerster in te stemmen met de onder 2.3 bedoelde schuldregeling;
5.2
wijst af het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Gewezen door mr. R. Cats, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2020 in tegenwoordigheid van F.J. Knaap LL.B., griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen de schuldeisers die het verzoek betrof gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak in hoger beroep komen, in te stellen door een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.