ECLI:NL:RBDHA:2020:9925

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
09/857091-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor het voorhanden hebben van cocaïne en een vuurwapen

Op 6 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats]. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van voorarrest, wegens het voorhanden hebben van cocaïne en een vuurwapen met munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 november 2018 te Voorburg opzettelijk cocaïne en XTC-pillen aanwezig heeft gehad, en dat hij een semiautomatisch pistool met bijbehorend patroonmagazijn en munitie in zijn woning had. De rechtbank heeft in haar overwegingen meegewogen dat het vuurwapen in combinatie met harddrugs is aangetroffen, wat als strafverzwarend is beschouwd. De verdachte heeft tijdens de zittingen zijn betrokkenheid bij de feiten erkend, maar heeft vrijspraak bepleit voor een deel van de tenlastelegging. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van XTC-pillen en cocaïne die in een afgesloten slaapkamer zijn aangetroffen, omdat niet bewezen kon worden dat hij daar toegang toe had. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om een gevangenisstraf op te leggen, in overeenstemming met de ernst van de feiten, toegewezen. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen goederen beoordeeld en bepaald dat bepaalde voorwerpen aan het verkeer zullen worden onttrokken, terwijl andere aan de verdachte worden teruggegeven.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/857091-18
Datum uitspraak: 6 oktober 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 13 maart 2019 (pro forma) en
22 september 2020 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Offers en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. J. de Vries naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 november 2018 te Voorburg, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad pony packs
bevattende wit poeder/cocaïne (totaal ongeveer 182,7 gram)en/of
234 XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA en/of enig ander middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 28 november 2018 te Voorburg, in elk geval in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of enig ander middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen pony packs en/of een grammenweger en/of een schaaltje met lepel en/of een of meer versnijdings- en/of bewerkingsmiddelen, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
3.
hij op of omstreeks 28 november 2018 te Voorburg, in elk geval in Nederland, voorhanden heeft gehad:
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semiautomatisch pistool (FB Radom Vis, kaliber 9 mm), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool met bijbehorend patroonmagazijn en munitie (in de berging van de woning aan [adres 2] ) en/of
- een onderdeel van een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een patroonmagazijn met munitie (kaliber 9 mm volmantel pistoolpatronen), niet horend bij voornoemd pistool (in een slaapkamer van de woning aan [adres 2] ).

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdenking komt erop neer dat de verdachte cocaïne en XTC-pillen aanwezig heeft gehad (feit 1), voorbereidingshandelingen heeft gepleegd met betrekking tot opiumdelicten (feit 2) en een vuurwapen met munitie en een patroonmagazijn met munitie voorhanden heeft gehad (feit 3).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 en 3 ten laste gelegde, met dien verstande dat de officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van XTC-pillen en van het opzettelijk aanwezig hebben van alle cocaïne die is aangetroffen in slaapkamer 3 wordt vrijgesproken, en dat de verdachte wordt vrijgesproken van het tweede gedachtestreepje van feit 3.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit voor de drugs die zijn aangetroffen in de Kia Picanto en in slaapkamer 3. Voor wat betreft het aanwezig hebben van de overige verdovende middelen heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 3, eerste gedachtestreepje, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje van feit 3 heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid in slaapkamer 3 van zijn woning van XTC-pillen en cocaïne en daarover beschikkingsmacht had. Op de dag dat de politie de XTC-pillen en de cocaïne in slaapkamer 3 aantrof, 28 november 2018, zat die slaapkamer immers op slot. Niet kan worden bewezen dat de verdachte op of rond die datum toegang had tot die slaapkamer, noch dat hij wist of de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de aangetroffen middelen in die kamer lagen. De rechtbank zal de verdachte daarom partieel vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde voorhanden hebben van de cocaïne en de XTC-pillen, bevattende MDMA, die in slaapkamer 3 zijn aangetroffen .
Nu de verdachte hetgeen de rechtbank onder 1 bewezen zal verklaren heeft bekend ter terechtzitting en zijn raadsman hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank gebruikt ten aanzien van feit 1 de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 22 september 2020;
- het proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, blz. 573-575;
- het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 17 december 2018, blz. 576;
- het proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, blz. 577-579;
- rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut van 17 december 2018, blz. 580 en 581;
- het proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018, blz. 582-584;
- rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut van 17 december 2018, blz. 585 en 586.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte betrokken is geweest bij het onder 2 ten laste gelegde feit. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden het onder feit 3, tweede gedachtestreepje, ten laste gelegde aanwezig hebben van een patroonmagazijn met munitie. De rechtbank zal de verdachte daarvan daarom (partieel) vrijspreken.
Nu de verdachte hetgeen overigens onder feit 3 is ten laste gelegd (bezit van de FB Radom Vis met bijbehorend patroonmagazijn en munitie), heeft bekend ter terechtzitting en zijn raadsman hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank gebruikt ten aanzien van dit onderdeel van feit 3 de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 22 september 2020;
- het proces-verbaal van bevindingen – doorzoeking [adres 2] van 29 november 2018, blz. 247-252;
- het proces-verbaal van het team forensische opsporing – wapens, munitie en explosieven van 29 november 2018, blz. 559-262.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 28 november 2018 te Voorburg opzettelijk aanwezig heeft gehad pony packs bevattende cocaïne
,een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 28 november 2018 te Voorburg, in elk geval in Nederland, voorhanden heeft gehad:
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semiautomatisch pistool (FB Radom Vis, kaliber 9 mm), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool met bijbehorend patroonmagazijn en munitie.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsman heeft opheffing verzocht van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft een hoeveelheid cocaïne voorhanden gehad. Cocaïne is een zeer schadelijke stof voor de volksgezondheid en vormt daarnaast een bedreiging voor de samenleving in het algemeen vanwege de criminaliteit en de overlast die de handel in en het gebruik daarvan met zich brengen.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. De rechtbank acht het strafverzwarend dat sprake was van bedenkelijke omstandigheden waaronder het vuurwapen in de woning van de verdachte is aangetroffen, namelijk in combinatie met harddrugs. Het aanwezig hebben van een vuurwapen met munitie had onbeheersbare en levensbedreigende situaties op kunnen leveren. Vuurwapens worden vaak gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een groot gevaar voor de veiligheid van personen. Het voorhanden hebben van een vuurwapen maakt daarom een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Op dit alles vormt alleen een gevangenisstraf een passende reactie.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf rekening gehouden met het strafblad van de verdachte van 7 september 2020, waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, onder meer wegens overtreding van de Opiumwet. Deze veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 3 juli 2019, opgemaakt door [naam] , reclasseringswerker. Volgens de reclassering lijkt de verdachte zijn leven grotendeels op orde te hebben en is geen sprake van een hulpvraag. De verdachte heeft een steunend sociaal netwerk. Hij krijgt veel steun van zijn gezin. De reclassering ziet geen meerwaarde voor een begeleidingstraject door de reclassering. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen en ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Hieruit volgt dat de rechtbank het verzoek tot opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal afwijzen.

7.De inbeslaggenomen goederen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 2, 3 en 4 genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer en dat de onder 1, 5 en 6 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verklaard dat het onder 1 genummerde voorwerp, een personenauto, al teruggegeven is aan de verdachte. De raadsman heeft teruggave aan de verdachte verzocht van de onder 5 en 6 genummerde in beslag genomen geldbedragen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 2 en 3 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 3 bewezen verklaarde feit is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank zal ook de op de beslaglijst onder 4 genummerde patronen onttrekken aan het verkeer omdat deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Teruggave aan de verdachte
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 5 en 6 genummerde geldbedragen. De onder 1 genummerde personenauto is al aan de verdachte teruggegeven, zodat de rechtbank hierop geen beslissing meer zal nemen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36 b, 36c, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
8(
acht)
maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst afhet verzoek tot opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
verklaart
onttrokken aan het verkeerde op de beslaglijst onder 2, 3 en 4 genummerde voorwerpen, te weten: een pistool en in totaal 15 patronen;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van de op de beslaglijst onder 5 en 6 genummerde geldbedragen, te weten € 605,00 en € 15,05.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.G.C. Bij de Vaate, voorzitter,
mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, rechter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 oktober 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018053290, van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer – Leidschendam/Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 660).