ECLI:NL:RBDHA:2020:9926

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
09/857249-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dealen en voorhanden hebben van cocaïne met gevangenisstraf

Op 6 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1998, die zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen en voorhanden hebben van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van voorarrest. De zaak kwam ter terechtzitting na een pro forma zitting op 13 maart 2019 en een inhoudelijke behandeling op 22 september 2020. De officier van justitie, mr. C.M. Offers, vorderde een gevangenisstraf van acht maanden, terwijl de verdediging pleitte voor een straf gelijk aan het voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende een periode van bijna vijf maanden cocaïne heeft gedeald en bij zijn aanhouding bijna 30 gram cocaïne aanwezig had. De rechtbank achtte de verklaringen van getuigen betrouwbaar en concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank weegt de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee in de strafoplegging. De verdachte had eerder strafbare feiten gepleegd, wat meegewogen werd in de beslissing. De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar en legde de gevangenisstraf op, waarbij ook inbeslaggenomen goederen werden behandeld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/857249-18
Datum uitspraak: 6 oktober 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 13 maart 2019 (pro forma) en
22 september 2020 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Offers en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.M. Vié
naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 februari 2018 tot en met 28 november 2018 te Den Haag en/of elders in Nederland (meermalen) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of enig ander middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 28 november 2018 te Rijswijk en/of Den Haag, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- 43 pony packs
bevattende wit poeder/cocaïne (totaal 29,6 gram)(in een Kia Picanto in Rijswijk),
in elk geval enige hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of enig ander middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdenking komt erop neer dat de verdachte gedurende een periode van negenenhalve maand cocaïne heeft gedeald en bij zijn aanhouding bijna 30 gram cocaïne aanwezig had.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte zich gedurende de gehele ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 1 ten laste gelegde feit en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 2 ten laste gelegde feit.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw – op gronden als verwoord in haar pleitnota – het standpunt ingenomen dat het dealen van drugs kan worden bewezen, maar niet voor de gehele ten laste gelegde periode.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van feit 1
Nu de verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren, de pleegperiode daargelaten, heeft bekend ter terechtzitting en zijn raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. In een aanvullende bewijsoverweging zal de rechtbank vervolgens nog ingaan op de pleegperiode.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 22 september 2020;
- het proces-verbaal van verhoor getuige van 7 december 2018, blz. 349-353;
- het proces-verbaal van verhoor getuige van 4 januari 2019, blz. 547-551;
- het proces-verbaal van bevindingen onderzoek historische verkeersgegevens [telefoonnummer] van 9 oktober 2018, blz. 162-167;
- het proces-verbaal van het team forensische opsporing van 18 december 2018, blz. 587-589;
- rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut van 17 december 2018, blz. 590 en 591.
Aanvullende bewijsoverweging ten aanzien van de periode
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich gedurende de gehele ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne. Daartoe overweegt zij als volgt.
De rechtbank sluit wat betreft de periode van drugshandel aan bij de verklaring van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , voor zover die verklaringen elkaar overlappen en derhalve ondersteunen. [getuige 1] heeft op 4 januari 2019 verklaard dat hij in het laatste half jaar eens in de twee weken cocaïne kocht van de verdachte. [getuige 2] heeft op 7 december 2018 verklaard dat zij van de verdachte al een jaar cocaïne kocht.
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw dat de verklaring van deze getuigen onbetrouwbaar zijn en niet kunnen worden gebruikt om de dealperiode zonder twijfel vast te stellen, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] wel betrouwbaar. Hun verklaringen zijn gedetailleerd en consistent, ondersteunen elkaar onderling en worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw dat de getuigenverklaring van [getuige 2] niet strookt met de opgevraagde historische telefoongegevens waaruit zou blijken dat [getuige 2] voorafgaand aan 27 oktober 2018 geen telefonisch contact met de verdachte heeft gehad, overweegt de rechtbank het volgende. In het dossier bevinden zich twee tapgesprekken die plaatsvonden op 27 oktober 2018 tussen de verdachte en [getuige 2] (blz. 354 en 356). Uit niets komt naar voren dat dat de eerste gesprekken zouden zijn tussen de verdachte en [getuige 2] . Uit de inhoud van de gesprekken rijst veeleer het beeld dat zij elkaar kennen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het dealen in de periode vanaf 1 juli 2018, zijnde de (afgeronde) periode van zes maanden voorafgaand aan 4 januari 2019, de datum waarop [getuige 1] zijn verklaring heeft afgelegd, wettig en overtuigend bewezen verklaren.
Alles overwegende acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 juli 2018 tot en met 28 november 2018 heeft gehandeld in cocaïne.
Ten aanzien van feit 2
Nu de verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend ter terechtzitting en zijn raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 22 september 2020;
- het proces-verbaal van aanhouding van 28 november 2018, blz. 116-117;
- het proces-verbaal van het team forensische opsporing van 17 december 2018, blz. 555-557;
- het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 14 december 2018, blz. 558;
- het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 13 december 2018, blz. 559.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij
in de periode van 1 juli2018 tot en met 28 november 2018 te Den Haag en/of elders in Nederland meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
eenmiddel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 28 november 2018 te Rijswijk en/of Den Haag opzettelijk aanwezig heeft gehad:
43 pony packs
bevattende cocaïne (totaal 29,6 gram), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
De raadsvrouw heeft opheffing verzocht van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna vijf maanden schuldig gemaakt aan het dealen van harddrugs. De handel in verdovende middelen gaat veelal gepaard met criminaliteit en brengt uiteenlopende vormen van overlast met zich. Bovendien levert het gebruik van drugs gevaar op voor de volksgezondheid. De verdachte heeft hiervoor geen oog gehad, maar puur uit geldelijk gewin gehandeld. Naar het oordeel van de rechtbank kan hierop alleen met een gevangenisstraf worden gereageerd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf rekening gehouden met het strafblad van de verdachte van 7 september 2020, waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten. Deze eerdere veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 26 augustus 2019, opgemaakt door [naam] , reclasseringswerker. De verdachte maakte een bewuste en berekende keuze om een delict te plegen. De reclassering ziet onvoldoende mogelijkheden voor een reclasseringstoezicht, dan wel om gedragsverandering te bewerkstelligen. Volgens de reclassering is geen sprake van een hulpvraag. De verdachte heeft aan de reclassering aangegeven zelfredzaam te zijn en in de toekomst andere keuzes te zullen maken. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen en vindt interventies of toezicht niet nodig.
Bij de bepaling van de duur van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank, overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte recentelijk, op 14 augustus 2020, is veroordeeld wegens een strafbaar feit tot een gevangenisstraf van 18 maanden, en nu wordt schuldig verklaard aan misdrijven vóór die datum gepleegd.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank zal een gevangenisstraf opleggen van kortere duur dan de officier van justitie heeft geëist. Daartoe is redengevend dat de rechtbank een kortere dealperiode bewezen heeft verklaard (vijf in plaats van negen maanden). Alles afwegende, zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van zeven maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
Hieruit volgt dat de rechtbank het verzoek tot opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal afwijzen.

7.De inbeslaggenomen goederen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 9 genummerde voorwerp zal worden verbeurdverklaard, dat de onder 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 11 genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer en dat de onder 8 en 10 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft teruggave aan de verdachte verzocht van alle in beslag genomen voorwerpen, met uitzondering van de verdovende middelen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 9 genummerde voorwerp verbeurdverklaren. Dit voorwerp is daarvoor vatbaar, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp het onder 1 bewezen verklaarde feit is begaan of voorbereid.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 11 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten zijn begaan en een deel van deze aan de verdachte toebehorende voorwerpen die bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten is aangetroffen kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Teruggave aan de verdachte
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 8 en 10 genummerde voorwerpen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 36b, 36c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
7(
zeven)
maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst afhet verzoek tot opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
verklaart verbeurdhet op de beslaglijst onder 9 genummerde voorwerp, te weten: een telefoontoestel, merk Nokia;
verklaart
onttrokken aan het verkeerde op de beslaglijst onder 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 11 genummerde voorwerpen, te weten: cocaïne, hasjiesj, henneptoppen en een enveloppe met verdovende middelen;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van de op de beslaglijst onder 8 en 10 genummerde voorwerpen, te weten: een geldbedrag van € 280,00 en een doorzichtige doos.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.G.C. Bij de Vaate, voorzitter,
mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, rechter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 oktober 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018053290, van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer – Leidschendam/Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 660).