ECLI:NL:RBDHA:2021:10073

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
NL21.6208
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en indirect refoulement in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag niet in behandeling genomen zag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris baseerde zijn besluit op de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat hij bij terugzending naar Duitsland het risico loopt op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) door indirecte refoulement naar Marokko.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland niet kan worden vertrouwd om zijn internationale verplichtingen na te komen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Duitsland de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser heeft aanvaard en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Duitsland zich niet aan deze verplichtingen zal houden. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat er een reëel risico bestaat op schending van zijn rechten bij terugzending naar Duitsland.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6208

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Çöplü).

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1988 en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [2] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [3] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat verweerder ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit mag gaan. Hij zal door Duitsland teruggestuurd worden naar Marokko. Een terugkeer naar Marokko leidt tot een risico op schending van artikel 3 van het EVRM. [4]
4. In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Duitsland niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De enkele stelling dat een overdracht aan Duitsland leidt tot een risico op schending van artikel 3 van het EVRM, omdat een eerdere asielaanvraag van eiser in Duitsland is afgewezen en Duitsland hem daarom zal terugsturen naar Marokko, betekent niet dat Duitsland zich niet (meer) aan zijn internationale verplichtingen zal houden. Met het claimakkoord hebben de Duitse autoriteiten de verantwoordelijkheid voor de behandeling van eisers asielaanvraag aanvaard. Verweerder ziet daarom niet in dat eiser het risico loopt op (indirect) réfoulement.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het
interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn
geval niet kan. Eiser is daar niet in geslaagd.
6. Dat sprake is van een risico op indirect réfoulement bij overdracht aan Duitsland
volgt de rechtbank niet. De garantie dat Duitsland de asielaanvraag van eiser zal behandelen
omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting naar Marokko niet in strijd is met het verbod van réfoulement. Eiser heeft met zijn enkele stelling niet aannemelijk gemaakt dat er aanleiding bestaat om aan te nemen dat Duitsland deze verplichting niet zal nakomen. Voor zover eiser na overdracht aan Duitsland een dreigende schending van artikel 3 van het EVRM zou staan te wachten, dient eiser daarover te klagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.