ECLI:NL:RBDHA:2021:10082

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
C/09/613615 / JE RK 21-1455
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2021 een beschikking gegeven met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van vijf minderjarigen, te weten [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4] en [minderjarige 5]. De zaak is gestart naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 16 juni 2021 is ingediend door de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen in een onveilige situatie verkeren, waarbij de moeder niet in staat is om de nodige zorg en ondersteuning te bieden. De kinderen hebben in hun leven al veel meegemaakt, waaronder huiselijk geweld en financiële problemen, wat heeft geleid tot trauma's en hechtingsproblemen. Ondanks eerdere hulpverlening en ondertoezichtstelling, is de moeder niet bereid gebleken om samen te werken met de hulpverlening, wat de ontwikkeling van de kinderen in gevaar brengt.

De kinderrechter heeft de argumenten van de moeder, die verweer heeft gevoerd tegen de uithuisplaatsing, niet overtuigend geacht. De moeder heeft gesteld dat zij zelf hulp heeft gezocht en dat de gecertificeerde instelling onvoldoende heeft gedaan, maar de kinderrechter heeft geconcludeerd dat de zorgen over de kinderen ernstig zijn en dat de hulpverlening noodzakelijk is. De kinderrechter heeft daarom besloten om de uithuisplaatsing te machtigen voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 8 maart 2022, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 13 september 2021.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/613615 / JE RK 21-1455
Datum uitspraak: 25 augustus 2021

Beschikking van de kinderrechter

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 16 juni 2021 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, hierna: verder: de gecertificeerde instelling,

betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2008 te
[geboorteplaats 1] hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] ,geboren op [geboortedag 2] te [geboorteplaats 2]
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
- [minderjarige 3]geboren op [geboortedag 3] 2011 te [geboorteplaats 3] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ;
- [minderjarige 4]geboren op [geboortedag 4] 2012 te [geboorteplaats 4]
hierna te noemen: [minderjarige 4] ;
- [minderjarige 5] ,geboren op [geboortedag 5] 2013 te [geboorteplaats 5]
hierna te noemen: [minderjarige 5] ,
hierna samen te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H. van der Heide-Boertien, te Den Haag.
De kinderrechter merkt als informanten aan:

[de man 1]

hierna te noemen: de vader van [minderjarige 1] ,
wonende te [woonplaats] .
en

[de man 2] hierna te noemen: de vader van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] ,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen;
  • het verweerschrift d.d. 5 juli 2021 van de advocaat van de moeder;
  • het aanvullende verweerschrift d.d. 17 augustus van de advocaat van de moeder.
Op 24 augustus 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de heer [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader van [minderjarige 1] ;
  • de oma moederszijde als toehoorder.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op 24 augustus 2021 ook in raadkamer gehoord.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de vader van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] .

Feiten

  • Bij beschikking van deze rechtbank van 9 juli 2018 is de vader van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] , in zijn ouderlijk gezag geschorst.
  • De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen.
  • De kinderen verblijven feitelijk bij de moeder.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 1 maart 2021 de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd van 8 maart 2021 tot 8 maart 2022.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 8 maart 2022.
Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. De kinderen hebben in hun leven al veel meegemaakt, door wisselende partners van de moeder, huiselijk geweld, financiële problemen en huisvestingsproblematiek. De kinderen hebben hierdoor trauma’s en hechtingsproblemen opgelopen. Er loopt een ondertoezichtstelling sinds 2016. De zorgen over het welzijn en de ontwikkeling van de kinderen zijn ook vastgesteld door deskundigen en de kinderen hebben hier hulp en behandeling voor gekregen van onder andere Pluryn en VUHP. Beide instanties zagen noodzaak voor individuele behandeling van de kinderen en hulpverlening in de opvoedsituatie ter ondersteuning van de individuele hulpverleningstrajecten. De moeder is evenwel steeds blijven twijfelen over het nut en de noodzaak van de hulpverlening voor de kinderen en de daarmee samenhangende ondersteuning in de opvoedsituatie. Er kon daardoor geen basis voor samenwerking worden gevonden en Pluryn en VUHP hebben de hulpverlening stopgezet in juni 2020 respectievelijk november 2020. De zorgen over de ontwikkeling van de kinderen blijven echter groot. De gecertificeerde instelling heeft daarom op 27 januari 2021 een kernbesluit genomen om de uithuisplaatsing van de kinderen te verzoeken. Zij heeft de zorgen beschreven in de individuele kernbesluiten en samengevat in het verzoekschrift. De opvoedvaardigheden van de moeder en de opvoedbehoeften van de kinderen zijn niet in balans en er zijn zorgen over de emotionele warmte en sensitieve aansluiting van de moeder. Ze is onvoorspelbaar en fungeert onvoldoende als hechtingsfiguur. De moeder vindt dat haar manier van structuur, planning, regels en consequenties voldoende zijn en legt de oorzaak van de problematiek binnen het gezin bij de kinderen. In het traject van VUHP werd gezien dat de moeder op bepaalde momenten andere inzichten heeft over wat er goed is voor de kinderen. Tijdens het huisbezoek op 11 april 2021 is gezien dat het de moeder niet lukt om emotioneel beschikbaar te zijn en om de kinderen te begrenzen. Sinds mei 2020 is er geen contact mogelijk met de kinderen en kan de gecertificeerde instelling de veiligheid niet inschatten. Tijdens het verhelderingsgesprek op 13 april 2021 zijn de zorgen en het duidelijke advies dat er hulpverlening moet komen opnieuw besproken maar de moeder heeft toen nogmaals uitgesproken de door de gecertificeerde instelling noodzakelijk geachte behandeling van de kinderen en pedagogische ondersteuning van de behandeling in de thuissituatie niet nodig te vinden en daar niet aan te willen meewerken. De gecertificeerde instelling acht het daarom noodzakelijk om de kinderen uit huis te plaatsen om hen toch de noodzakelijk hulpverlening te kunnen bieden. Met Jeugdformaat is gekeken naar de mogelijkheden. Er zijn lange wachtlijsten en beperkte plekken waardoor het niet mogelijk is om de vijf kinderen te plaatsen in hetzelfde pleeggezin en/of gezinshuis. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting aangegeven dat bij de zus van de vader van [minderjarige 1] een plek is voor drie kinderen en dat er nog twee plekken nodig zijn. De gecertificeerde instelling denkt dat overdragen van de zaak naar een andere gecertificeerde instelling niets gaat opleveren.
De moeder heeft, mede bij monde van haar advocaat, verweer gevoerd. De moeder heeft verklaard dat ze zelf aan de bel heeft getrokken bij de huisarts en hulpverleners en contact heeft gezocht met de nieuwe jeugdbeschermer, maar dat de gesprekken niet van de grond kwamen. De moeder heeft alles zelf geregeld voor de kinderen, maar de gecertificeerde instelling doet het voorkomen alsof de moeder veel uitnodigingen heeft gekregen waarop ze niet heeft gereageerd en dat zij de deur heeft dichtgehouden. De advocaat heeft namens de moeder benadrukt dat de moeder zelf mails heeft gestuurd naar de nieuwe jeugdbeschermer om in contact te komen. Er is niks gezegd over een voornemen tot uithuisplaatsing en er is geen aanleiding om deze te verzoeken. De moeder is bereid om datgene wat goed is voor de kinderen te doen. Een andere gecertificeerde instelling zou eventueel beter zijn omdat de verhouding verstoord is en de communicatie moeizaam. De grondslag voor de uithuisplaatsing ontbreekt en de moeder verzoekt daarom om het verzoek tot uithuisplaatsing af te wijzen.

Beoordeling

Indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat de hulpverlening alle lange tijd is betrokken bij het gezin en de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen en de noodzaak voor passende behandeling herhaaldelijk is vastgesteld. Het Hof heeft reeds bij beschikking d.d. 19 augustus 2020 opgemerkt dat de moeder de ernst van de problematiek van de kinderen bagatelliseert, door de hulp af te wijzen en te stellen dat het niet nodig is en dat de hulpverlening voor de kinderen noodzakelijk is totdat de behandelaren een positief afsluitadvies geven. Bij beschikking van 1 maart 2021, waarbij de ondertoezichtstelling is verlengd met een jaar, heeft de rechtbank overwogen dat er veel zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen, dat zij nog immer klachten en problemen ondervinden in hun dagelijkse activiteiten en dat er zorgen zijn over hun schoolgang. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het de moeder ondanks intensieve ondersteuning niet lukt de bedreiging weg te nemen en dat zij het met de gecertificeerde instelling nodig vindt dat de hulpverlening opnieuw wordt opgestart. De moeder heeft destijds toegezegd alles te willen doen om uithuisplaatsing te voorkomen en mee te werken met de hulpverlening. Sindsdien is de samenwerking met de moeder echter niet op gang gekomen en zijn de zorgen omtrent de kinderen nog steeds onverminderd groot. De moeder houdt de deur dicht voor de hulpverlening en heeft uitgesproken dat ze de noodzakelijk geachte hulpverlening voor de kinderen niet nodig vindt en daar niet aan wil meewerken. De argumenten van de moeder dat de gecertificeerde instelling zich de afgelopen periode onvoldoende heeft ingespannen en dat zij alles zelf heeft geregeld zijn onvoldoende onderbouwd en worden door de gecertificeerde instelling weersproken. De kinderrechter ziet daarom geen mogelijkheid meer om binnen het kader van alleen de ondertoezichtstelling de benodigde hulpverlening voor de kinderen op te kunnen starten en de zorgen in hun ontwikkeling weg te kunnen nemen en acht een machtiging tot uithuisplaatsing daarom noodzakelijk.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 25 maart 2021 tot 8 maart 2022, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2021 door mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 13 september 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.