In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2021 een beschikking gegeven met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van vijf minderjarigen, te weten [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4] en [minderjarige 5]. De zaak is gestart naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 16 juni 2021 is ingediend door de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen in een onveilige situatie verkeren, waarbij de moeder niet in staat is om de nodige zorg en ondersteuning te bieden. De kinderen hebben in hun leven al veel meegemaakt, waaronder huiselijk geweld en financiële problemen, wat heeft geleid tot trauma's en hechtingsproblemen. Ondanks eerdere hulpverlening en ondertoezichtstelling, is de moeder niet bereid gebleken om samen te werken met de hulpverlening, wat de ontwikkeling van de kinderen in gevaar brengt.
De kinderrechter heeft de argumenten van de moeder, die verweer heeft gevoerd tegen de uithuisplaatsing, niet overtuigend geacht. De moeder heeft gesteld dat zij zelf hulp heeft gezocht en dat de gecertificeerde instelling onvoldoende heeft gedaan, maar de kinderrechter heeft geconcludeerd dat de zorgen over de kinderen ernstig zijn en dat de hulpverlening noodzakelijk is. De kinderrechter heeft daarom besloten om de uithuisplaatsing te machtigen voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 8 maart 2022, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 13 september 2021.