ECLI:NL:RBDHA:2021:10141
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland en medische klachten
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De reden hiervoor was dat Duitsland op basis van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank overweegt dat de Duitse autoriteiten hebben ingestemd met de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er sprake is van structurele gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem.
Eiser heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn slechte gezondheid kwetsbaar is en dat verweerder had moeten vergewissen of een overdracht naar Duitsland een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheid kan inhouden. De rechtbank stelt echter vast dat eiser geen objectieve gegevens heeft overgelegd die zijn kwetsbaarheid onderbouwen. De rechtbank concludeert dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de adequate medische zorg in Duitsland en dat er geen reden is om aan te nemen dat de overdracht in strijd met artikel 3 van het EVRM zal zijn.
De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden van eiser niet zodanig bijzonder zijn dat verweerder de asielaanvraag in behandeling had moeten nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.