ECLI:NL:RBDHA:2021:10146

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
09/857353.20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met bijzondere omstandigheden en hoge emotionele impact op de kinderen

Op 20 september 2021 heeft de Rechtbank Den Haag een 47-jarige man uit Ter Aar veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf voor het doden van zijn 34-jarige vrouw, de moeder van zijn drie jonge kinderen. De fatale gebeurtenis vond plaats op 30 mei 2020, toen de man zijn vrouw wurgte met een ketting in hun woning, terwijl de kinderen getuige waren van het geweld. De rechtbank sprak de man vrij van moord, omdat er geen bewijs was voor een vooropgezet plan, maar oordeelde dat er wel sprake was van doodslag. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, vooral gezien de aanwezigheid van de kinderen, die hierdoor onherstelbaar leed is aangedaan. De man heeft zijn vrouw (voor) dood achtergelaten en heeft geen hulp geboden, wat de rechtbank als bijzonder strafverzwarend beschouwde. Naast de gevangenisstraf moet de man ook schadevergoeding betalen aan de kinderen en de zus van het slachtoffer voor de emotionele en materiële schade die zij hebben geleden. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de man, inclusief zijn leugenachtige verklaringen na de daad, de maximale straf rechtvaardigen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/857353-20
Datum uitspraak: 20 september 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ),
op dit moment gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Haaglanden
(PPC) te Den Haag.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 17 augustus 2020, 2 november 2020, 18 januari 2021, 12 april 2021, 14 juni 2021 (alle pro forma) en 6 september 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. R.A.M. Kamphuis-Jansen van Rosendaal naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 mei 2020 te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte
* (met kracht) de keel/hals van die [slachtoffer] samengedrukt en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of omsnoerd en/of
* (vervolgens) de keel/hals van die [slachtoffer] enige tijd samengedrukt en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of omsnoerd gehouden en/of
*de mond van die [slachtoffer] gesmoord,
althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] gedurende lange(re) tijd afgesloten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Omstreeks 30 mei 2020 is [slachtoffer] (hierna [slachtoffer] ), de partner van de verdachte, onder verdachte omstandigheden overleden. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, en zo ja, of hij dat met voorbedachten rade heeft gedaan.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte [slachtoffer] heeft gedood, maar dat er geen sprake was van voorbedachte rade. Op dat laatste punt dient de verdachte dan ook partieel te worden vrijgesproken. Voor het overige heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] (onderzoek Bravo20), van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn-Gouda, basisteam Kaag en Braassem, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1136). Apart genummerd is het bij het onderzoek Bravo 20 horend forensisch dossier (doorgenummerd pagina 1 t/m 317).
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 31 mei 2020, voor zover inhoudende (p. 5):
Op zaterdag 31 mei 2020, omstreeks 02.25 uur, kregen wij de opdracht van de centralist van de Operationele Centrum te gaan naar [adres] , gemeente Nieuwkoop. Op genoemd adres zouden medewerkers van de ambulance aanwezig zijn. Zij wilden graag de politie ter plaatse vanwege een onnatuurlijke dood. Omstreeks 02:34 uur waren wij ter plaatse.
[..]
Ik ben vervolgens direct naar de eerste etage gelopen via de trap. De ambulancemedewerker ving mij op boven aan de trap. [..] Hij wees mij naar de meest linkerkamer. In de kamer zag ik een loopband staan met een lichaam erop. De ambulancemedewerker verklaarde mij dat de persoon was overleden.
2. Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijke onnatuurlijke dood, rapport
Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 16 november 2020 (forensisch dossier, p. 35-50):
Conclusie
Het intreden van de dood van [slachtoffer] , 34 jaren oud, wordt verklaard als gevolg van
uitwendig mechanisch samendrukkend toesnoerend geweld op de hals/nek met 1 of meer
strak omwikkelde object(en):ligatuurstrangulatie. Al of niet in combinatie met manueel
samendrukken van de hals: wurging.
(Hevig) stomp botsend mechanisch geweld op het hoofd heeft mogelijk geleid tot
bewustzijnsstoornissen waardoor dit slachtoffer mogelijk niet (goed) in staat geweest is zich te weren tegen voornoemd fataal geweld.
Een andere doodsoorzaak (op ziekelijke en/of toxicologische grond) is bij sectie en
toxicologisch onderzoek niet gebleken.
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 1
juni 2020, voor zover inhoudende (p. 26):
V: Hoe lang woont u al op de [adres] ?
A: Misschien al 40 jaar.
[..]
V: Wanneer is de laatste keer geweest dat u hem [de verdachte] heeft gezien?
A: Dat was afgelopen zaterdag. Ik en mijn vriendin waren zaterdag 30 mei thuis. Ergens
rond half 2 a half 3 in de middag. Wij hoorden toen een hoop gegil van alle drie de dochters.
Het was echt extreem. We horen ze wel eens gillen, maar dan zijn ze aan het spelen. Maar
nu klonk het anders, het klonk als nood. We zeiden nog tegen elkaar dat het erop leek dat er
een vermoord werd. Zo erg en extreem hadden wij het nog nooit meegemaakt. Dat gillen duurde een paar minuten, misschien een minuut of 3.
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , opgemaakt op 3 juni
2020, voor zover inhoudende (p. 138):
V: Wat is er zaterdag gebeurt. Hoe is die dag gegaan?
Om drie uur kwam [verdachte] niet op zijn gewoonte. Hij klopte heel had op mijn deur. Hij stond bij de deur van mijn slaapkamer. Ik vroeg wat er aan de hand was. Ik was nog steeds in mijn pyjama. Hij zei, ik heb ruzie gehad met mijn vrouw. [verdachte] zei "mijn vrouw gaat de politie bellen en aangifte doen".
[verdachte] vroeg mij "wil je mij helpen om mijn koffers in te pakken en naar Alphen aan den Rijn te gaan".
5. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , opgemaakt op 2 juni 2020,
voor zover inhoudende (p. 71 en 75):
Wat kunt u verder over [verdachte] vertellen?
Hij zei aan de telefoon tegen mij, "ik heb een probleem, kan jij langskomen?". Ik zei tegen hem, "geen probleem, ik kom meteen naar jou toe". Ik ging naar hem toe, hij opende de deur. Toen zei hij tegen mij "ik heb een grote fout gedaan". Hij ging een kast openen, een kleine kast aan de linker kant van de deur. Hij pakte documenten en geld. Hij zei tegen mij, dit zijn de documenten van mijn kinderen. Wil je alsjeblieft goed op hen letten, ik zei
tegen hem, "ik ontvang deze dingen niet van jou. Geef het maar aan jouw dochter. Er zijn wel regels en wetgeving in dit land. Het is beter dat jouw dochter deze spullen meeneemt". We gingen naar beneden, hij pakte de telefoon op en hij ging nummers draaien en hij ging praten. Wat ik weet, hij heeft de ambulance gebeld. Ik hoorde hem. Hij zei tegen mij, "je moet nu weggaan voordat de ambulancemensen komen, zodat jij niet in beeld raakt en jij ook geen vragen krijgt. Beter dat jij nu weg gaat". Dus ik ging naar mijn huis.
Ik belde hem vanuit mijn huis. Ik vroeg aan hem "is de ambulance gekomen"? Hij zei
"ik hoor de sirene van de ambulance momenteel". [..] Hij zei tegen mij. Mijn vrouw ligt op
de grond. Hij zei tegen mij, ik heb haar geslagen en zij ligt boven. Dus ik ging naar boven
samen met hem om er zeker van te zijn van zijn verhaal. Ik kom bovenaan de trap op. Ik zag
haar toen meteen liggen.
6. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] , opgemaakt op 31 mei 2020,
voor zover inhoudende (p. 36):
Ik was op zaterdag 30 mei 2020, net voor 22.00 uur, thuis met visite. [verdachte] stond voor mijn
deur aan te bellen. Hij stond er met zijn 3 dochters.
[verdachte] zei dat zijn vrouw was gevallen en of zijn dochter even bij mij mochten blijven. Ik
ben toen met [verdachte] in zijn auto naar zijn huis gereden. Ik zei kom we gaan binnen kijken
maar dat wilde [verdachte] niet. Ik bleef buiten de woning en [verdachte] ging binnen kijken. Ik
hoorde geluid uit de woning komen maar ik weet niet of het iemand of de tv was. Ik zag dat
[verdachte] weer naar buiten kwam. Hij zei alles is goed met mijn vrouw. Hij zei ik breng jou
terug ik dacht dat hij neemt gelijk de kinderen weer mee.
Maar eenmaal bij mij thuis aan de [adres] te Alphen aan den Rijn zei hij : Ik
kom zo terug met mijn vrouw om de kinderen te halen.
[..]
Mijn vrouw belde, [verdachte] is nog steeds niet gekomen. Ik heb toen [verdachte] gebeld maar hij werkte niet. Ik heb twee nummers maar beide werkte niet. Dat was op 31 mei 2020, om 01.06 uur. Ik zei ik ga zo wel naar [verdachte] en vragen. Maar denk na 20 minuten kwam [verdachte] ook naar Noorden.
7. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] , opgemaakt op 4 juni 2020, voor zover inhoudende (p. 45):
Toen zagen wij [verdachte] met een sigaret in zijn hand naar ons toe lopen. Hij had al geparkeerd bi] het huis van [naam 1] in Zevenhuizen.
[verdachte] zei tegen mij. Ik wil jou even spreken. Want hij wilde er niet over praten waar de andere vrienden bij stonden. Ik zei waarom ben je niet bereikbaar. Waarom kom je de kinderen niet ophalen wat is er aan de hand. Hij zei, [slachtoffer] heeft er nog last van. Daarom ben ik niet gekomen. Ik heb tegen hem gezegd als zij er last van heeft. Heb je dan de ambulance gebeld. Hij zei nee. Ik heb aangedrongen dat hij nu de ambulance moest bellen. Ik zei tegen hem jij gaat nu voor mij rijden en ik ga achter jou rijden en we gaan nu kijken hoe het met [slachtoffer] is.
[..]
We kwamen aan bij het huis van [verdachte] . Ik wilde uitstappen. Hij zei stap niet uit en wacht in je auto. Dit was de tweede keer dat hij dit tegen mij zei die dag.
[verdachte] zei tegen mij, Ik ga eerst bij [slachtoffer] kijken. Als zij een ambulance nodig heeft dan ga ik een ambulance bellen. Hij ging het huis binnen en na zeven à acht minuten kwam de ambulance aan bij de voordeur.
8. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 augustus 2020, voor zover
inhoudende (p. 529 - 532):
Op dinsdag 18 augustus 2020 is [dochter 1] , de dochter van [slachtoffer] en de verdachte, geboren op [geboortedatum] 2008, als getuige gehoord.
V: Wat vroegen ze?
A: Of ik mama had zien liggen.
V: Toen [naam 2] dat vroeg of je mama had zien liggen, wat heb je toen gezegd?
A: Ja.
[..]
V: Je had mama gezien he. Waar heb je mama gezien?
A: In de bijkamer boven. Ze lag op de grond.
V: Ze lag op de grond en wat zag je nog meer?
A: Ze was heel rood, maar niet van bloed. In haar gezicht.
[..]
V: En waar lag ze?
A: Op de grond in de bijkamer.
V: En wat staat er in de bijkamer?
A: Een loopband en de was ligt daar. En toen hoorde we gegil en toen gingen we boven kijken.
V: Je hoorde gegil. Van wie hoorde je gegil?
A: Van mama.
V: En wat schreeuwde mama?
A: Ze hadden ruzie en toen ging papa slaan.
V: En wie ging papa slaan?
A: Mama.
V: En hoe weet je dat papa mama ging slaan?
A: Dat zag ik.
V: Waar waren papa en mama toen ze ruzie hadden?
A: Nog steeds in dezelfde kamer.
V: En dan hebben we het over het kamertje waar de was is?
A: Ja.
V: En waar was jij toen je dat hoorde?
A: We waren beneden en toen gingen we kijken.
V: Wie gingen er toen kijken?
A: Ik en mijn zusjes.
V: Wie ging er als eerste naar boven?
A: Ikke.
[..]
V: Wat zag je toen je bij de deur stond?
A: Mama die op de grond lag en papa zat ernaast.
V: Wat deed papa?
A: Ik weet niet echt precies meer.
V: Als je het niet weet mag je dat ook zeggen. Hoe zat papa op de grond?
A: Papa zat op zijn knieën aan de linkerkant van mama.
V: En waar lag mama?
A: Mama lag op de grond.
V: En mama lag op de grond, waar lag ze dan?
A: Naast de loopband.
V: En jij stond in de deuropening. Wat deed je toen?
A: Wij riepen allemaal stop, maar het hielp niet
V: Wat was papa aan het doen toen jullie riepen stop?
A: Weet ik niet, maar hij zat aan mama.
[..]
V: Je zusjes zijn achter je gebleven en papa zat op zijn knieën naast mama die op de grond lag. Hoe lag mama?
A: Ze lag op haar rug en haar hoofd was naar boven. En haar hoofd, gezicht was rood.
[..]
(…)
V: Toen je beneden was hoorde je mama gillen en toen je boven kwam, zei ze toen nog wat?
A: Ze praatte nog wel, maar ik weet niet echt meer.
V: En jij en je zusjes hebben gegild. Wat hebben jullie gegild?
A: Stoppen
V: Wat gebeurde er toen?
A: Niet echt iets.
V: Heb je het idee dat papa en mama gehoord hebben dat jullie gilde?
A: Ja, dat wel.
[..]
V: En waar zijn de handen van papa dan toen hij boos was?
A: Op mama, maar ik weet niet waar.
[..]
V: Papa zei ga naar beneden. Hoe zei hij dat?
A: Gewoon boos.
9. Het proces-verbaal van forensisch onderzoek woning ( [adres] , voor zover inhoudende (forensisch dossier, p. 63-73):
Wij [..] hoorden dat [..] de volgende persoon als slachtoffer/overledene in deze zaak betrokken was:
[slachtoffer] [..]
Wij zagen dat:
[..]
  • het slachtoffer twee goudkleurige ‘schakel’ kettingen, een dikke en een dunnere, om haar nek had [..]
  • het slachtoffer huidverkleuringen en – beschadigingen aan de rechterzijde in haar nek had.
[..] Hierop hebben wij:
  • de nek [..] van het slachtoffer bemonsterd op de aanwezigheid van biologisch celmateriaal;
  • de kettingen veiliggesteld en verpakt voor een eventueel biologisch vervolgonderzoek; [..]
SIN : AANP7845NL
Spooromschrijving : Epitheel [..]
Plaats veiligstellen : Nek slo rechts
SIN : AANP7844NL
Spooromschrijving : Epitheel [..]
Plaats veiligstellen : Nek slo middenvoor
SIN : AANP7846NL
Spooromschrijving : Epitheel [..]
Plaats veiligstellen : Nek slo links
SIN : AANP7842NL
Object : Ketting [..]
Inhoud : Fijne schakel
Bijzonderheden : nek slo
SIN : AANP7843NL
Object : Ketting [..]
Inhoud : Lange met grove schakel
Bijzonderheden : nek slo
10. Het geschrift, te weten het rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Ter Aar op 31 mei 2020 van het NFI, opgemaakt op 2 juli 2020, voor zover inhoudende (forensisch dossier, p. 298):
In Tabel l staat vermeld van wie het DNA op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek
afkomstig kan zijn. Wordt een persoon - van wie het DNA-profiel is vergeleken - niet
vermeld, dan is er geen aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van DNA van deze
persoon in die bemonstering.
Op bemonstering AANP7845NL#O1 (nek so rechts) is het DNA-mengprofiel van minimaal vier personen aangetroffen:
- slachtoffer [slachtoffer] ,
- verdachte [verdachte] ,
- minimaal twee onbekende personen
11. Het geschrift, te weten het rapport Aanvullend DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Ter Aar op 31 mei 2020 van het NFI, opgemaakt op 10 juli 2020, voor zover inhoudende (forensisch dossier, p. 303):
Op bemonsteringen AANP7844NL#01 (nek so middenvoor) en AANP7846NL#01 (nek so links) is het DNA-mengprofiel van minimaal twee personen aangetroffen:
- slachtoffer [slachtoffer] [..]
- verdachte [verdachte] [..]
12. Het geschrift, te weten het rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Ter Aar op 31 mei 2020 van het NFI, opgemaakt op 24 juli 2020, voor zover inhoudende (forensisch dossier, p. 305):
De kettingen [AANP7842NL en AANP7843NL]zijn allebei in een onderzoekslaken aangeleverd. [..]
In Tabel 2 staat vermeld van wie het DNA op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek afkomstig kan zijn. Wordt een persoon – van wie het DNA-profiel is vergeleken – niet vermeld, dan is er geen aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van DNA van deze persoon in die bemonstering. [..]
Bemonstering van de ketting AANP7843NL (dik)
AANP7843NL#04 DNA-mengprofiel
  • verdachte [verdachte]
  • minimaal één andere persoon [..].
3.5.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde bewijsmiddelen vast staat dat de verdachte [slachtoffer] heeft gedood door haar – kort gezegd – te verwurgen (met een ketting) en dat hij dat opzettelijk heeft gedaan. Het dichtdrukken en omsnoeren van de hals is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het van het leven beroven van [slachtoffer] dat het niet anders kan dan dat hij opzet op het overlijden van [slachtoffer] heeft gehad. Het is immers algemeen bekend, dus ook bij de verdachte, dat het dichtdrukken en omsnoeren van de hals – en de hals dichtgedrukt en omsnoerd houden – de dood tot gevolg kan hebben.
Dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld is naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet komen vast te staan.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'met voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechtbank het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
In dit geval is het precieze tijdstip van overlijden van [slachtoffer] niet vast te stellen: uit het onderzoek blijkt dat het op 30 mei 2020 op enig moment tussen 14:05 en 19:45 uur is geweest. Aannemelijk is dat de geweldshandeling ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden ‘rond half twee à half drie in de middag’ is geweest: op die tijd hoort de buurman een hoop gegil van de dochters van [slachtoffer] .
De handelingen en uitlatingen van de verdachte van na die tijd, zoals die blijken uit de getuigenverklaringen en bevindingen uit het onderzoek, zijn minst genomen opmerkelijk te noemen. Uit dat handelen of uit andere onderzoeksbevindingen valt echter niet op te maken dat de verdachte een plan had beraamd om [slachtoffer] van het leven te beroven. Ook kan niet worden vastgesteld dat hij tijdens de door zijn dochter omschreven ruzie tijd en gelegenheid had om zich te beraden over de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich te bezinnen.
De rechtbank zal daarom de verdachte vrijspreken van moord.
Wel acht de rechtbank de ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 30 mei 2020 te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte
* met kracht de hals van die [slachtoffer] samengedrukt en dichtgedrukt en dichtgeknepen en omsnoerd en
* vervolgens de hals van die [slachtoffer] enige tijd samengedrukt en dichtgedrukt en dichtgeknepen en omsnoerd gehouden en de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] gedurende langere tijd afgesloten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken moet worden, subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Doodslag behoort tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor dit misdrijf als maximumstraf een gevangenisstraf van vijftien jaren vastgesteld. Binnen de rechtspraak bestaan voor dit delict geen landelijke oriëntatiepunten. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is en het in die zin lastig is om te vergelijken met andere zaken, lijkt het erop dat doorgaans voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf wordt opgelegd van tussen de acht en twaalf jaren. Dat neemt niet weg dat het gedrag dat tot toepassing van deze strafbepaling leidt, vele verschillende vormen kan aannemen, zodat in ieder concreet geval dient te worden nagegaan welke mate van ernst daaraan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval een gevangenisstraf hoger dan twaalf jaar, zoals geëist door de officier van justitie, passend en geboden is en overweegt daartoe het volgende.
Op 30 mei 2021 heeft de verdachte [slachtoffer] door middel van wurging om het leven gebracht. De drie dochters van de verdachte en [slachtoffer] waren beneden in de echtelijke woning aanwezig toen hun ouders op de eerste verdieping ruzie kregen. De drie dochters zijn naar boven gelopen om te kijken wat er aan de hand was. Zij hebben gezien dat hun vader hun moeder voor hun ogen om het leven heeft gebracht. Zelfs nadat de meisjes naar hun vader gilden dat hij moest stoppen, heeft de verdachte dat niet gedaan. Nadat de meisjes naar beneden waren gelopen, heeft de verdachte [slachtoffer] (voor) dood achtergelaten.
Door zijn handelen moet de verdachte [slachtoffer] veel leed hebben aangedaan. Haar laatste minuten moeten vol angst en pijn zijn geweest. Uit het handelen van de verdachte blijkt dat hij geweld niet schuwt en kennelijk niets gaf om het leven van [slachtoffer] – 34 jaar oud – door haar te verwurgen, nota bene met een ketting die afkomstig was van haar ouders. Ook heeft hij zich niet om zijn kinderen bekommert, die getuige zijn geweest van zijn misdaad.
De verdachte heeft door zijn handelen ook de nabestaanden onherstelbaar leed aangedaan.
Dat geldt allereerst voor de dochters: destijds zes, acht en elf jaar oud. Zij zijn ooggetuige geweest van het doden van hun moeder door hun vader. Zoals namens hen ter zitting is gezegd, hebben zij hierdoor (in)direct hun beide ouders verloren. Hun jeugd is getekend door het handelen van hun vader en zij zullen de nodige traumabehandelingen nodig hebben om de gewelddadige dood van hun moeder te verwerken.
Maar ook andere nabestaanden zijn getroffen door het verlies van een naaste. De zus van [slachtoffer] heeft tijdens het uitoefenen van het spreekrecht ter terechtzitting treffend naar voren gebracht hoe zij haar zus mist en hoe zij door het zwijgen en ontkennen van de verdachte geen antwoord krijgt op de vraag waarom haar zus moest sterven.
Dat leed is des te erger geworden door het handelen van de verdachte na het doden van [slachtoffer] . Uit dat handelen blijkt dat de verdachte – door niet gelijk de ambulance te bellen – geenszins de intentie had [slachtoffer] enige hulp te bieden. Zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen is het aannemelijk dat de verdachte de geweldshandelingen tussen half twee en half drie in de middag heeft gepleegd. Evenwel nu het tijdstip van overleden ligt tussen 14:05 en 19:45 uur kan niet met zekerheid worden uitgesloten dat zij, toen de verdachte de woning uitging om een koffer op te halen of toen de [getuige 3] langs kwam op verzoek van de verdachte, nog enige tijd geleefd heeft. Enige verklaring van de verdachte hieromtrent ontbreekt. De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij [slachtoffer] dus (voor) dood in de kamer achtergelaten heeft. Notabene terwijl hij wist dat zijn kinderen de geweldshandelingen gezien hebben en hij de kinderen desondanks in de woning bij hun overleden moeder heeft gelaten.
Dat hij ook door anderen gewezen is op de noodzaak voor het bellen van een ambulance blijkt ook uit de verklaring van de [getuige 3] . Nadat de verdachte rond 16.00 uur [getuige 3] heeft gebeld en hem over de telefoon had verteld dat hij ‘een grote fout [had] gedaan’ is de imam naar de woning gekomen. Vervolgens heeft de verdachte aan [getuige 3] verteld dat hij [slachtoffer] heeft geslagen, De verdachte heeft aan [getuige 3] gevraagd om voor zijn kinderen te zorgen en dat [slachtoffer] boven lag te slapen. [getuige 3] heeft haar zien liggen en gezegd dat een ambulance gebeld moest worden. De verdachte heeft de [getuige 3] vervolgens gemaand de woning te verlaten en hem misleid door te doen alsof hij de ambulance belde: de verdachte heeft tegen de [getuige 3] over de telefoon gezegd dat hij de ambulance hoorde aankomen, terwijl hij nooit heeft gebeld.
Al die tijd hebben zijn dochters beneden in woning de tijd doorgebracht, terwijl hun moeder boven (voor) dood lag.
Vervolgens is de verdachte in de vroege avond met zijn drie kinderen kapsalon en pizza gaan kopen om hen vervolgens bij een vriend, [getuige 4] , achter te laten.
Ook bij [getuige 4] heeft de verdachte gezegd dat [slachtoffer] onwel was en is hij zelfs met [getuige 4] teruggereden naar de woning om te kijken hoe het met [slachtoffer] was. [getuige 4] mocht niet mee de woning in. De verdachte is de woning in gegaan en heeft, na een bezoek van vijf minuten, tegen [getuige 4] gezegd dat het ‘goed gaat’ met [slachtoffer] . De verdachte heeft [getuige 4] naar huis gebracht, is zelf teruggegaan naar de woning waar [slachtoffer] lag en heeft de kinderen bij [getuige 4] gelaten.
Toen in de nacht de verdachte de kinderen nog steeds niet had opgehaald met [slachtoffer] is [getuige 4] op zoek gegaan naar de verdachte. Pas toen, in de nacht van 31 mei 2020 om 02.14 uur, heeft de verdachte na aandringen van [getuige 4] 112 gebeld. De ambulancemedewerkers en de politie hebben [slachtoffer] liggend op de rug op de loopband aangetroffen. Gelet op de verklaringen van de kinderen alsmede die van [getuige 3] kan het niet anders dan dat de verdachte [slachtoffer] na haar overlijden op enig moment heeft verplaatst.
Gedurende het onderzoek noch ter terechtzitting heeft de verdachte inzicht gegeven in zijn handelen. Hij heeft meermalen verklaard dat alle getuigen en betrokkenen niet de waarheid hebben gesproken. Zijn verklaring, dat [slachtoffer] op de loopband lag te slapen en iemand anders haar moet hebben gewurgd toen hij met de kinderen weg was, is volstrekt ongeloofwaardig. Hiermee ontloopt de verdachte de verantwoordelijkheid voor zijn daad: het doden van de moeder van zijn kinderen.
De rechtbank neemt dit alles de verdachte uitermate kwalijk en weegt deze omstandigheden mee als strafverzwarend.
Vervolgens dient te worden nagegaan of de persoon van de verdachte of zijn persoonlijke omstandigheden invloed hebben op de strafoplegging en zo ja, in welke mate.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het blanco strafblad van de verdachte van 5 augustus 2021.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het Pro Justitia rapport naar aanleiding van de observatie van de verdachte in het Pieter Baan Centrum (hierna PBC), uitgebracht op 13 januari 2021. De rapporteurs zijn tot de conclusie gekomen dat de verdachte geprobeerd heeft zich zieker en beperkter voor te doen dan in werkelijkheid het geval is. Weliswaar was de verdachte tijdens het onderzoek in het PBC lijdende aan een depressieve stoornis, kenmerkend door somberheid, traagheid, het ontbreken van plezier en interesse, gebrek aan energie en gedachten aan de dood met een nihilistisch karakter, maar deze stoornis lijkt pas te zijn ontstaan na het ten laste gelegde, gezien de informatie van referenten, het activiteitenniveau voorafgaand aan het ten laste gelegde en de houding tijdens de politieverhoren. Het gedrag van de verdachte maakte voorts, aldus de rapporteurs, een theatrale indruk, terwijl ze ook vermoeden dat de verdachte doet alsof hij psychotisch is. De deskundigen concluderen dat de gedragskeuzes van de verdachte tijdens het ten laste gelegde niet door stoornissen zijn beïnvloed. Er zijn in het huidige onderzoek geen andere omstandigheden of feiten gevonden die een verminderde toerekenbaarheid kunnen onderbouwen. Het advies is daarom om het ten laste gelegde volledig aan betrokkene toe te rekenen.
Alles afwegende – en in het bijzonder de hiervoor vermelde strafverzwarende omstandigheden – is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit en bovengenoemde omstandigheden, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Het betreft hier immers partnerdoding ten overstaan van de jonge kinderen. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de bijzondere, strafverzwarende, omstandigheden in deze zaak het opleggen van de maximale gevangenisstraf van vijftien jaar. De handelingen van de verdachte na de geweldshandelingen vervolgens, onder meer dat hij haar voor dood in de woning bij de kinderen heeft gelaten zonder zich te bekommeren om haar of de kinderen, alsmede zijn wisselende en leugenachtige verklaringen maken dat de rechtbank van oordeel is een andere straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
De rechtbank acht derhalve een gevangenisstraf van vijftien jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
[dochter 1] , geboren [geboortedatum] 2008, [dochter 3] , geboren [geboortedatum] 2011 en [dochter 2] , geboren [geboortedatum] 2013 hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vorderen een schadevergoeding zoals nader vermeld, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[dochter 1] heeft een totaalbedrag van € 50.125,84 gevorderd, bestaande uit:
€ 125,84 (reiskosten t.b.v. GGZ-behandelingen);
€ 30.000,- (shockschade);
€ 20.000,- (affectieschade).
[dochter 3] heeft een totaalbedrag van € 50.000,- gevorderd, bestaande uit:
€ 30.000,- (shockschade);
€ 20.000,- (affectieschade).
[dochter 2] heeft een totaalbedrag van € 50.068,64 gevorderd, bestaande uit:
€ 68,64 (reiskosten t.b.v. GGZ-behandelingen);
€ 30.000,- (shockschade);
€ 20.000,- (affectieschade).
Ook [benadeelde partij 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 6.679,21 voor de kosten verbandhoudend met het graf van [slachtoffer] , te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vorderingen van alle benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat gelet op de bepleite vrijspraak de vorderingen van de benadeelde partijen afgewezen dienen te worden.
Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[dochter 1] , [dochter 3] en [dochter 2]
De vorderingen, voor zover deze betrekking hebben op de reiskosten, zijn namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij [dochter 1] en [dochter 2] voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat zij rechtstreeks schade hebben geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van de gevorderde bedragen ad € 125,84 voor [dochter 1] en € 68,64 voor [dochter 2] .
Ten aanzien van de door [dochter 1] , [dochter 3] en [dochter 2] gevorderde shockschade is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partijen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank stelt verder vast dat de bij de benadeelde partijen een hevige emotionele schok is teweeggebracht door getuige te zijn geweest van het doden van hun moeder door de verdachte. Dat heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten PTSS en rouwstoornissen gerelateerd aan het trauma. Ook de gevorderde affectieschade, waarvan de hoogte conform de bedragen neergelegd in het Besluit vergoeding affectieschade is, is toewijsbaar. Gelet op wat namens de benadeelde partijen ter toelichting op de vorderingen is aangevoerd, zal de rechtbank het gevorderde bedrag van elk € 50.000,- toewijzen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering van [dochter 1] toewijzen tot een bedrag van € 50.125,84, bestaande uit € 125,84 aan materiële schade en € 50.000,- aan immateriële schade.
Ten aanzien van [dochter 3] zal de rechtbank - gelet op het voorgaande - de vordering van [dochter 3] toewijzen tot een bedrag van € 50.000,-, bestaande uit immateriële schade.
Ten aanzien van [dochter 2] zal de rechtbank - gelet op het voorgaande - de vordering van [dochter 2] toewijzen tot een bedrag van € 50.068,64, bestaande uit € 68,64 aan materiële schade en
€ 50.000,- aan immateriële schade.
[benadeelde partij 1]
De vordering is namens de verdachte niet gemotiveerd betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 6.679,21, bestaande uit materiële schade.
[dochter 1] , [dochter 3] , [dochter 2] en [benadeelde partij 1]
De rechtbank zal voor elk van de vordering de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 30 mei 2020 ten aanzien van de drie kinderen en met ingang van 29 oktober 2020 ten aanzien van [benadeelde partij 1] , omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vorderingen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van:
  • € 50.125,84, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 mei 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [dochter 1] ;
  • € 50.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 mei 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [dochter 3] ;
  • € 50.068,64, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 mei 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [dochter 2] ;
  • € 6.679,21, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 oktober 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde partij 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36f, 287 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
doodslag
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
15 ( VIJFTIEN) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 50.125,84, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 30 mei 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [dochter 1] ,
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken,
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 50.125,84, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 mei 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [dochter 1] ,
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 285 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op,
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen,
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 50.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 30 mei 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [dochter 3] ,
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken,
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 50.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 mei 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [dochter 3] ,
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 285 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op,
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen,
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 50.068,64, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 30 mei 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [dochter 2] ,
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken,
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 50.068,64, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 mei 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [dochter 2] ,
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 285 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op,
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen,
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 6.679,21, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 29 oktober 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde partij 1] ,
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken,
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 6.679,21, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 oktober 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde partij 1] ,
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 68 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op,
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.C. Bannink, voorzitter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
mr. B.J. de Groot, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.V. van Wijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 september 2021.