ECLI:NL:RBDHA:2021:10219

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
AWB 20/4965 en AWB 20/4966
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning regulier wegens niet langer voldoen aan voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.E. Jalandoni, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. C.W.M. van Breda. Eiser had een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel 'verblijf bij partner', die op 28 oktober 2019 werd ingetrokken omdat eiser niet langer samenwoonde met zijn ex-partner. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar de rechtbank oordeelde dat de intrekking terecht was, aangezien eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden waaronder de vergunning was verleend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel eiser als zijn ex-partner hebben bevestigd dat de relatie per 28 oktober 2019 is verbroken. Eiser heeft niet inhoudelijk gereageerd op het voornemen van de Staatssecretaris om de vergunning in te trekken. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Eiser had geen relevante persoonlijke omstandigheden aangevoerd die een hoorzitting rechtvaardigden.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/4965 en AWB 20/4966
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 11 januari 2021 in de zaak tussen
[eiser], eiser/verzoeker
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.E. Jalandoni),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier met het verblijfsdoel ‘verblijf bij partner’ van eiser/verzoeker (hierna: eiser) ingetrokken met ingang van 28 oktober 2019.
Bij besluit van 29 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten en omstandigheden
1. Eiser was sinds 1 februari 2012 in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘verblijf bij partner, [partner]’, geldig tot 1 februari 2023. Verweerder heeft een meldingsformulier ontvangen van referente en van eiser, waarin zij apart van elkaar vermelden dat de relatie verbroken is en dat zij per 28 oktober 2019 niet langer samenwonen. Op 5 november 2019 heeft verweerder eiser per brief in kennis gesteld dat hij voornemens is de verblijfsvergunning in te trekken en eiser de gelegenheid gegeven om binnen twee weken feiten en omstandigheden naar voren te brengen die bij de beslissing in aanmerking moeten worden genomen. Eiser heeft hier niet inhoudelijk op gereageerd.
Het bestreden besluit2. Verweerder heeft bij het primaire besluit de verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel ‘verblijf bij partner’ ingetrokken met ingang van 28 oktober 2019, omdat eiser niet langer aan de beperking voldoet waaronder de vergunning is verleend. Eiser woont niet langer samen met referente en zij voeren geen gemeenschappelijke huishouding meer. Verweerder heeft het primaire besluit in het bestreden besluit gehandhaafd.
Het standpunt van eiser
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert aan dat verweerder ten onrechte tot intrekking van zijn verblijfsvergunning is overgegaan. Voor zover verweerder de vergunning al had kunnen intrekken, stelt eiser dat een intrekking met terugwerkende kracht niet gerechtvaardigd is. Dit zorgt er namelijk voor dat hij zelfs bij een verblijf met een ander verblijfsdoel hoe dan ook met een verblijfsgat zal worden geconfronteerd. Verder is eiser van mening dat de hoorplicht geschonden is. Tijdens een hoorzitting had verweerder namelijk onderzoek kunnen doen naar het al dan niet verbreken van de relatie en verder kunnen informeren naar de persoonlijke omstandigheden van eiser.
Het oordeel van de rechtbank
De intrekking van de verblijfsvergunning
4. Verweerder kan de verblijfsvergunning intrekken als niet langer wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend. [1]
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder een meldingsformulier van referente en van eiser heeft ontvangen, beiden gedateerd van 29 oktober 2019. In deze formulieren melden zij dat de relatie per 28 oktober 2019 is verbroken. Op grond van deze informatie heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank kunnen concluderen dat niet langer werd voldaan aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning. Dat er mogelijk een verblijfsgat zou ontstaan door de intrekking van de vergunning, is geen reden om de vergunning niet in te trekken nu niet langer aan het verblijfsdoel wordt voldaan. Bovendien is vandaag het beroep met het zaaknummer AWB 20/4967 ongegrond verklaard, op grond waarvan er geen verblijfsvergunning regulier onder een andere beperking aan eiser is verleend en er aldus ook geen verblijfsgat is ontstaan.
De hoorplicht
6. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift in samenhang met wat in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en in samenhang met de motivering van het primaire besluit. Gelet op hetgeen in bezwaar is aangevoerd, alsmede gelet op het feit dat eiser niet naar voren heeft gebracht op grond van welke persoonlijke omstandigheden hij gehoord had willen worden en waarom deze omstandigheden van belang hadden kunnen zijn voor de beoordeling van het bezwaar, is de rechtbank van oordeel dat verweerder van het horen van eiser in de bezwaarfase heeft kunnen afzien. Van schending van de hoorplicht is derhalve geen sprake.
Conclusie
7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eiser geen doel treft. Het beroep is dan ook ongegrond.
8. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 11 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Ingevolge artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw.