ECLI:NL:RBDHA:2021:10220

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
21.872
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De maatregel was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 13 januari 2021, op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 1 februari 2021 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft overwogen dat de gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, voldoende onderbouwd zijn. Eiser heeft erkend dat hij zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en heeft geen geldige verblijfsstatus. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring niet alleen rechtmatig was, maar ook doelmatig, ondanks dat eiser al eerder in bewaring was gesteld zonder dat een vertrek naar Marokko was gerealiseerd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.872
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Dogan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1997].
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Ten aanzien van de zware gronden onder 3a, 3c en 3i voert eiser aan dat hij bang is om terug te keren naar Marokko, omdat hij vreest te worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De procedure voor de asielaanvraag die hij in 2019 heeft gedaan is al beëindigd, maar hij heeft nog wel een beschermde status. Ten aanzien van de zware grond onder 3b erkent eiser dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. Hij heeft echter wel een adres waar hij verblijft, maar hij kan zich daar niet inschrijven omdat hij geen verblijfsstatus heeft.
4. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Ten aanzien van de zware gronden onder 3a, 3c en 3i overweegt de rechtbank dat hetgeen eiser heeft aangevoerd, niet maakt dat deze gronden feitelijk niet juist zijn. Dat hij bang is om terug te keren naar Marokko, doet niet af aan het feit dat eiser niet met de juiste documenten is ingereisd, dat hij een vertrekplicht heeft, zich daar niet aan houdt en dat hij ook te kennen geeft niet terug te zullen keren. Verweerder heeft deze gronden dan ook terecht aan eiser tegengeworpen. Ten aanzien van de zware grond onder 3b overweegt de rechtbank dat eiser heeft erkend dat deze grond feitelijk juist is. Dat eiser stelt wel een vaste woonplaats te hebben maar zich daar niet in kan schrijven, doet niets af aan het feit dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. Ook deze grond heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen.
5. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3a, 3b, 3c en 3i terecht aan eiser zijn tegengeworpen en dat deze gronden, in onderlinge samenhang bezien, de maatregel van bewaring kunnen dragen. Wat eiser over de overige gronden heeft aangevoerd, hoeft daarom niet besproken te worden. De beroepsgronden slagen in zoverre niet.
6. Eiser voert verder aan dat de maatregel van bewaring niet doelmatig is. De maatregel is een ultimum remedium en moet als doel hebben dat een vertrek gerealiseerd kan worden. Eiser is echter al voor de derde keer in bewaring gesteld en betwijfelt of de bewaring ertoe zal leiden dat hij dit keer wel uitgezet zal worden.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Zoals blijkt uit het voorgaande in rechtsoverweging 4, heeft verweerder voldoende gronden aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd die de maatregel kunnen dragen. Hiermee heeft verweerder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken aangetoond. Eiser heeft in het gehoor voor de inbewaringstelling, het vertrekgesprek van 18 januari 2021 en ter zitting aangegeven dat hij
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
niet naar Marokko wil en durft te vertrekken. Hieruit blijkt dat eiser (naar alle waarschijnlijkheid) niet zelf naar Marokko terug zal keren. Verweerder mocht het middel van inbewaringstelling daarom toepassen om toch een vertrek van eiser naar Marokko te realiseren. Dat eiser al twee keer in bewaring is gesteld zonder dat een vertrek is gerealiseerd, maakt niet dat verweerder eiser niet nogmaals in bewaring mag stellen en dat de huidige maatregel niet doelmatig zou zijn. Verweerder merkt daarbij terecht op dat het ook op de weg van eiser ligt om actie te ondernemen om een vertrek naar Marokko mogelijk te maken. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 februari 2021

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.