ECLI:NL:RBDHA:2021:10307

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
09/205664-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht met cliënt in zorginstelling, onvoldoende bewijs

Op 22 september 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een cliënt van de zorginstelling 's Heeren Loo. De zaak kwam ter terechtzitting op 8 september 2021, waar de officier van justitie, mr. S.F. Heslinga, een gevangenisstraf van twaalf maanden eiste, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijkomende voorwaarden. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Kamphuis-Jansen van Rosendaal, pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer onvoldoende steun vond in ander bewijsmateriaal. De verklaring was afkomstig van een informatief gesprek met zedenrechercheurs, maar het slachtoffer had geen aangifte gedaan en weigerde mee te werken aan een getuigenverhoor. De rechtbank benadrukte dat het bewijs niet uitsluitend op de verklaring van één getuige kan steunen, zoals vastgelegd in artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering.

Getuigenverklaringen die later zijn afgelegd, werden als onbetrouwbaar beschouwd vanwege het tijdsverloop en de mogelijkheid van beïnvloeding. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van het slachtoffer en de getuigen niet voldoende waren om wettig en overtuigend bewijs te leveren voor de beschuldigingen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/205664-20
Datum uitspraak: 22 september 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 8 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw mr. R.A.M. Kamphuis-Jansen van Rosendaal naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van l juni 2018 tot en met 31 maart 2019 te Noordwijk en/of Katwijk, althans in Nederland, terwijl zij werkzaam was al persoonlijk begeleidster/integraal begeleider C plus bij de woning aan het [adres 2] van 's Heeren Loo , ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die aan haar gezag onderworpen was en/of aan haar waakzaamheid was toevertrouwd of aanbevolen en/of zich als client aan haar hulp of zorg had toevertrouwd, hebbende zij, verdachte, meermalen althans eenmaal, telkens opzettelijk
- ge(tong)zoend met die [slachtoffer] en/of
- haar lichaam tegen het lichaam van die [slachtoffer] aangeduwd/aangedrukt/gehouden en/of
- de borsten en/of het lichaam van die [slachtoffer] betast/gestreeld en/of
- zich laten vingeren door die [slachtoffer] .

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting en een contactverbod met [slachtoffer] . De officier van justitie heeft gevorderd te bevelen dat deze voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Daarnaast heeft de officier van justitie als bijkomende straf gevorderd dat de verdachte gedurende drie jaren wordt ontzet van het recht om werkzaam te zijn in een beroep in de zorg waarbij zijn met patiënten in contact komt.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van de bewijsvraag stelt de rechtbank het volgende voorop. Ingevolge artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat een verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Op 28 mei 2019 hebben twee zedenrechercheurs een zogeheten informatief gesprek zeden gevoerd met [slachtoffer] ). [slachtoffer] vertelde in dit gesprek dat zij sinds oktober 2018 op vrijwillige basis in de instelling ’s Heeren Loo verblijft en dat zij vanaf dat moment gevoelens heeft gekregen voor de verdachte, die daar werkte. Op 31 maart 2019 zouden [slachtoffer] en de verdachte in de duinen zijn betrapt terwijl zij elkaar zoenden. [slachtoffer] vertelde verder dat zij aan een gedragsdeskundige van ’s Heeren Loo heeft verteld dat zij de verdachte heeft gevingerd. Dit zou bij de verdachte thuis zijn gebeurd. In het informatieve gesprek wilde [slachtoffer] daar niet over praten.
Een informatief gesprek zeden is niet bedoeld om als bewijsmiddel te dienen, maar dient doorgaans als opmaat naar een aangifte of getuigenverklaring. In deze zaak is het echter zover niet gekomen. [slachtoffer] heeft geen aangifte gedaan en heeft niet willen meewerken aan een getuigenverhoor. Hetgeen [slachtoffer] heeft verteld tijdens het informatieve gesprek is vervat in slechts een summier proces-verbaal van bevindingen, dat niet door [slachtoffer] is ondertekend. Hoewel dit er niet aan in de weg staat dat hetgeen [slachtoffer] in het informatieve gesprek heeft verteld als vertrekpunt kan dienen bij de beantwoording van de bewijsvraag, dient daarmee wel behoedzaam te worden omgegaan. Dat betekent dat extra gewicht toekomt aan de vraag in hoeverre de verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal.
De verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend. Zij heeft verklaard dat [slachtoffer] haar op 31 maart 2019 in de duinen heeft geprobeerd te zoenen en dat zij [slachtoffer] toen van zich af heeft geduwd. Ook heeft de verdachte verklaard dat [slachtoffer] haar wel eens thuis kwam opzoeken, dat zij dan wat dronken en dat [slachtoffer] daarna weer wegging.
[getuige] en [getuige 1] hebben op 7 respectievelijk 27 januari 2020 een verklaring afgelegd over hetgeen zij op 31 maart 2019 hebben waargenomen. Zij hebben onder meer verklaard dat zij die dag in de duinen hebben gezien dat [slachtoffer] en de verdachte heftig aan het zoenen waren, dat zij aan elkaars haren zaten en dat zij over elkaars borsten wreven.
De rechtbank overweegt dat deze getuigen pas negen à tien maanden na het gebeurde een verklaring hebben afgelegd. Deze getuigen hadden een relatie met elkaar en werkten beiden, net als de verdachte, bij ’s Heeren Loo . De verdachte is na het voorval op non-actief gesteld en vervolgens ontslagen, wat bij de getuigen bekend was toen zij hun verklaring aflegden. Vaststaat dat herinneringen niet stabiel zijn en kunnen veranderen. Tijdsverloop is daarbij een belangrijke factor. Ook kunnen herinneringen worden gekleurd door later verkregen informatie. De rechtbank acht het zeer wel mogelijk dat de getuigen gedurende die negen à tien maanden met elkaar en anderen hebben gesproken over hetgeen zij hebben waargenomen en dat hun herinnering daardoor in de loop van de tijd is vervaagd of gekleurd.
Verder bevindt zich in het dossier een getuigenverklaring van [naam getuige] , afgelegd op 25 februari 2020. De getuige is werkzaam als gedragsdeskundige bij ’s Heeren Loo . Zij heeft verklaard dat [slachtoffer] haar op 6 april 2019 heeft verteld dat zij en de verdachte met elkaar hebben gezoend en dat [slachtoffer] de verdachte heeft gevingerd. Ook heeft de getuige verklaard dat [slachtoffer] WhatsApp-berichten tussen haarzelf en de verdachte heeft laten zien, waarin zij afspraken dat de verdachte seksuele handelingen zou verrichten bij [slachtoffer] .
De rechtbank overweegt dat deze getuige niet uit eigen waarneming kan verklaren over wat er tussen de verdachte en [slachtoffer] zou zijn gebeurd. Wat zij daarover heeft verklaard, heeft zij van [slachtoffer] gehoord. Ook hier acht de rechtbank het zeer wel mogelijk dat de herinnering van de getuige door tijdsverloop of informatie van derden is vervaagd of gekleurd. Indicatief daarvoor is dat de getuige naar eigen zeggen “in de loop der tijd” van haar gesprek met [slachtoffer] aantekeningen heeft gemaakt, die op enkele punten afwijken van haar getuigenverklaring. De beweerde Whatsapp-berichten zitten bovendien niet in het dossier, waardoor de rechtbank de inhoud van deze berichten niet kan beoordelen.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal. Daarom kan niet wettig en overtuigend worden bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd en moet zij daarvan worden vrijgesproken.

4.De beslissing

De rechtbank verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Neervoort, voorzitter,
mr. L.K. van Zaltbommel, rechter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van de Wetering, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 september 2021.