ECLI:NL:RBDHA:2021:10351

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
19-7233
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N.M. Fakiri, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door A.M. Snijders. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had bepaald dat zij per 29 november 2018 geen recht had op deze uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het procesverloop en de medische rapportages van de verzekeringsartsen beoordeeld. Eiseres heeft aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar mentale capaciteiten en dat de verzekeringsarts geen beperkingen heeft aangenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat de rapportages geen tegenstrijdigheden bevatten. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts b&b de belastbaarheid van eiseres correct had ingeschat en dat de geduide functies voor eiseres geschikt waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat zij van mening was dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de beperkingen van eiseres en dat de conclusie dat zij meer dan 65% van het voor haar geldende maatmanloon kon verdienen, juist was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, zoals door eiseres was verzocht, en heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7233

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: A.M. Snijders).

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres per
29 november 2018 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) kan krijgen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 4 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend. De beroepsgronden zijn in een later stadium ingediend en nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op een online zitting van 23 november 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) op het door eiseres overgelegde verslag van MEE van 23 april 2020 in te dienen.
Verweerder heeft vervolgens een rapport van de verzekeringsarts b&b van 2 december 2020 in het geding gebracht.
Partijen hebben toestemming gegeven een nadere zitting achterwege te laten.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiseres is sinds 16 mei 2002 werkzaam geweest als helpende zorg/verzorgende bij Stichting [stichting] te [plaats] in een verzorgingstehuis gedurende gemiddeld 14 uur per week. Eiseres heeft een maagverkleining gehad en ervaart sindsdien lichamelijke klachten.
1.2
Op 1 december 2016 heeft zij zich ziek gemeld in verband met een medische beperking. Eiseres is in juli 2018 hervat in lichter werk gedurende 4 uur per week. Zij is echter ontslagen op basis van haar langdurige arbeidsongeschiktheid. Vervolgens heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd.
1.3
Op 10 januari 2019 heeft de verzekeringsarts een medisch onderzoek verricht en op 6 mei 2019 is een arbeidsdeskundig onderzoek uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat eiseres thans beperkt is ten aanzien van duwen/trekken, tillen/dragen, frequent zware lasten hanteren, en licht beperkt ten aanzien van lopen tijdens werk en traplopen, waardoor zij ongeschikt is voor het laatst verrichte werk, maar wel geschikt voor fysiek licht (productie)werk.
1.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder bepaald dat eiseres per 29 november 2018 geen WIA uitkering kan krijgen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres volgens de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige 33,08% arbeidsongeschikt is en dus meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hierin overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van mening is dat de mogelijkheden van eiseres om te werken juist zijn vastgesteld. De arbeidsdeskundige b&b vindt dat zij de voorbeeldfuncties kunt uitoefenen. De mate van arbeidsongeschiktheid bedraagt 32,49%.
Bij brief van 16 april 2020 heeft verweerder in reactie op de aanvullende beroepsgronden en het overgelegde verslag psychologisch onderzoek van MEE d.d. 18 augustus 2008 een medische rapportage van de verzekeringsarts b&b van 9 april 2020 overgelegd.
3. Eiseres voert aan dat verweerder geen rekening heeft gehouden met het feit dat zij op de grens van zwakbegaafd en licht verstandelijk beperkt niveau functioneert, zoals blijkt uit een in 2008 uitgevoerde IQ-test. Verweerder heeft bij het selecteren van de geduide functies volgens eiseres niet in voldoende mate rekening gehouden met haar mentale capaciteiten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij verslagen van psychologische onderzoeken van 18 augustus 2008 en van 23 april 2020 van MEE Zuid-Holland Noord (MEE) overgelegd. Eiseres stelt verder dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op de onderdelen 1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 1.5, 1.6, 1.7, 2.3, 2.4 en 2.5 geen beperkingen heeft aangenomen. Daarnaast had naar de mening van eiseres een urenbeperking gesteld moeten worden. Eiseres voert verder aan dat het feit dat zij in het verleden heeft gewerkt niets zegt over haar belastbaarheid op de datum in geding. Verweerder is er volgens haar aan voorbij gegaan dat zij - met name in haar laatste werk - niet kon voldoen aan de eisen die aan een reguliere baan gesteld worden. Daarnaast stelt eiseres dat zij de geduide functies niet kan verrichten, omdat zij, zoals volgt uit de rapportages van MEE, beperkt is in het onthouden en verwerken van verbale Nederlandstalige informatie en beperkt is in tempo.
Tenslotte heeft eiseres verzocht een deskundige te benoemen.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekerings-artsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.1
De primaire verzekeringsarts heeft op 18 december 2018 psychisch onderzoek bij eiseres verricht en aan de hand van haar bevindingen een FML, gedateerd 10 januari 2019, opgesteld waarin zij de beperkingen van eiseres heeft vastgelegd. Deze verzekeringsarts heeft geen informatie bij de behandelend sector opgevraagd, omdat eiseres voldoende geïnformeerd was over de klachten en behandeling en deze informatie op adequate wijze wist te verwoorden.
De verzekeringsarts b&b heeft op 10 oktober 2019 rapport uitgebracht, waarin hij heeft uiteengezet waarom hij het eens is met de bevindingen van de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en heeft een medisch onderzoek niet noodzakelijk geacht, omdat de bezwaren geen nieuwe nog niet eerder onderkende medische feiten of omstandigheden aan het licht brengen die tevens een geheel ander licht op de zaak werpen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat in deze zaak een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht.
5.2
De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 10 oktober 2019 aangegeven dat uit de rapportage van de primaire verzekeringsarts en de FML volgt dat bij het opstellen van het belastbaarheidsprofiel rekening is gehouden met de beperkingen zoals die konden worden geobjectiveerd. Ook zijn psychische klachten ter sprake gekomen. Er is door eiseres geen correspondentie ingebracht waaruit blijkt dat sprake is van ernstiger psychische problematiek dan uit de bevindingen van de primaire verzekeringsarts volgt. Bij heroverweging van de beschikbare medische gegevens heeft de verzekeringsarts b&b geconcludeerd dat de belastbaarheid van eiseres niet onjuist is ingeschat. Daarom wordt de medische onderbouwing van het primaire besluit gehandhaafd, aldus de verzekeringsarts b&b.
5.3
In zijn rapport van 9 april 2020 heeft de verzekeringsarts b&b aangegeven dat mensen met een lichte tot zeer lichte verstandelijke beperking in de regel simpel uitvoerend werk kunnen verrichten. Onder verwijzing naar de arbeidsdeskundige rapportage van
22 november 2018, pagina 3, stelt hij vast dat eiseres hier ook 20 jaar lang toe in staat is geweest. Ze heeft immers vanaf 1998 in het vrije bedrijf gewerkt en heeft laatstelijk van 2002 (waarmee ook nog jarenlang na het opstellen van het ingebrachte psychologisch rapport uit 2008) tot de ziekmelding in december 2018, als helpende in de zorg gewerkt. Eiseres is in december 2018 niet blijvend ziek gemeld vanwege mentale beperkingen, maar vanwege de medische problematiek zoals vermeld in het medisch onderzoeksverslag van 10 januari 2019, aldus de verzekeringsarts b&b.
5.4
In het door eiseres op 12 november 2020 overgelegde verslag van MEE van 23 april 2020 is geconcludeerd dat de huidige scores voor eiseres betekenen dat zij in vergelijking met leeftijdsgenoten meer moeite heeft om Nederlandstalige verbale informatie te begrijpen en om zichzelf te verwoorden. Ook het vertalen van verbale informatie naar concrete situaties en handelingen zal lastiger voor haar zijn. Eveneens is het voor eiseres lastiger om taken uit te voeren waarbij het hebben van overzicht en vermogen tot planning (vooruitdenken, denken in stappen) belangrijk zijn. Hoewel de score op het gebied van werkgeheugen significant hoger is, wordt op basis van de huidige scores verwacht dat eiseres enige moeite zal hebben om informatie in haar geheugen vast te houden, op een later moment te reproduceren en meervoudige opdrachten te onthouden. Ook zal zij mogelijk moeite hebben met het behouden van aandacht en concentratie. Hetzelfde geldt voor haar verwerkingssnelheid. Zij zal meer moeite ervaren om in een vlot tempo te werken. Zij heeft meer tijd nodig om de informatie die zij ontvangt te begrijpen en hierop te reageren.
Op basis van het onderzoek kan volgens MEE niet onverkort geconcludeerd worden dat eiseres voldoet aan de criteria voor een licht verstandelijke beperking, maar kan wel gesteld worden dat eiseres door alle problematieken die in haar leven spelen momenteel cognitief op licht verstandelijk beperkt tot zwakbegaafd niveau functioneert.
5.5
De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 2 december 2020 in reactie op het verslag van MEE van 23 april 2020 aangegeven dat de bevindingen in dat verslag niet bepaald zo slecht zijn dat op basis hiervan gesteld kan worden dat eiseres nu en in de toekomst niet in het vrije bedrijf kan werken. Daarnaast overtuigt de in dat verslag vermelde conclusie dat het nu en in de toekomst niet mogelijk is voor eiseres om werkzaam te zijn op een reguliere werkplaats de verzekeringsarts b&b niet. Mogelijk spelen volgens de verzekeringsarts b&b inmiddels door eiseres aangegeven depressieve klachten naast sociale factoren en gezondheidsklachten een rol in het gepresenteerd geestelijk functioneren. Uit de op 18 december 2018 door de primaire verzekeringsarts gedane bevindingen volgt echter niet dat destijds sprake was van een depressie of andere psychische stoornis, zodat er geen reden is om aan te nemen dat op de datum in geding sprake is geweest van een depressie.
De verzekeringsarts b&b is tot de conclusie gekomen dat het door eiseres ingebrachte verslag van MEE geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
5.6
De rechtbank acht van belang dat uit het IQ-onderzoek van begin 2020, zoals weergegeven in het verslag van MEE van 23 april 2020, is gebleken dat er ten tijde van het onderzoek meerdere problematieken spelen (onder andere lichamelijke klachten, ontslag, ziekte van broer), waardoor de draagkracht en draaglast van eiseres uit balans zijn en zij overvraagd wordt. Er wordt onder meer aangegeven dat zij mogelijk moeite heeft met het behouden van aandacht en concentratie en dat wordt verwacht dat zij enige moeite zal hebben om informatie in haar geheugen vast te houden. Hetzelfde geldt voor het aspect vlot tempo. Dit is echter niet een stellige conclusie. Bovendien kan niet onverkort geconcludeerd worden dat eiseres voldoet aan de criteria voor een licht verstandelijke beperking. De conclusie dat het nu en in de toekomst niet mogelijk is voor haar om op een reguliere werkplaats te werken acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd, ook gezien het feit dat zij daartoe geruime tijd in staat is geweest. De stelling van eiseres dat zij niet kon voldoen aan de eisen van een reguliere baan en daardoor ontslagen werd, is niet uit de overgelegde stukken (die slechts gaan over 2004 en 2005) gebleken. Eiseres is daarnaast in staat geweest een lbo/mavo-opleiding af te ronden met een diploma. Andere factoren, zoals een mogelijke depressie en sociale factoren, lijken een rol te hebben gespeeld bij de uitkomst van het onderzoek van 23 april 2020. Anders dan in de door eiseres ter zitting aangehaalde uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 januari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:91) en 27 november 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3755) is de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak wél ingegaan op het IQ-onderzoek en acht de rechtbank de motivering van de verzekeringsarts b&b wél overtuigend. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen, zoals door eiseres is verzocht.
6. Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank evenmin aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043), productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) en medewerker beddenreiniging (Sbc-code 111112), waarmee de mate van arbeidsongeschiktheid uitkomt op 32,49%. De arbeidsdeskundige b&b heeft blijkens onderdeel C van het rapport van 31 oktober 2019 de signaleringen, in overleg met de verzekeringsarts b&b, van een toelichting voorzien. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Daarmee is in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat eiseres de werkzaamheden verbonden aan de functies kan verrichten, ondanks overschrijdingen van de belastbaarheid. De arbeidsdeskundige b&b heeft daarom terecht geconcludeerd dat de geduide functies voor eiseres geschikt zijn, zodat zij in staat is meer dan 65% van het voor hem geldende maatmanloon te verdienen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van drs.
A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.