ECLI:NL:RBDHA:2021:10420

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
SGR-21_5372
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tot sluiting van een woning op basis van artikel 13b Opiumwet wegens drugshandel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, de huurder van een woning in Gouda, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester om de woning voor zes maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde op een bestuurlijke rapportage van de politie, waarin werd vermeld dat er in de woning veel criminele activiteiten plaatsvonden, waaronder drugshandel. De politie had op 7 juli 2021 de woning doorzocht en vond een aanzienlijke hoeveelheid heroïne, versnijdingsmiddelen, een vuurwapen en contanten. De burgemeester oordeelde dat de situatie spoedeisend was en dat sluiting van de woning noodzakelijk was voor de openbare orde.

Tijdens de zitting op 2 september 2021 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld. Verzoeker betwistte de noodzaak van de sluiting en voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de drugshandel. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de aangetroffen hoeveelheid drugs en de omstandigheden in de woning duiden op beroepsmatige drugshandel. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken om de woning te sluiten. De sluiting werd als noodzakelijk en evenredig beoordeeld, ondanks de gevolgen voor verzoeker, zoals de ontbinding van de huurovereenkomst en de impact op zijn gezondheid.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, waardoor de sluiting van de woning voor zes maanden in stand bleef. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het beleid af te wijken. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5372

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 september 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. N. Roos),
en

de burgemeester van Gouda, verweerder(gemachtigde: mr. J.L. van den Dool).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2021 (het bestreden besluit), op schrift gesteld op 16 juli 2021, heeft verweerder besloten tot onmiddellijke sluiting van de woning aan de [adres] [huisnummer] te [plaats] (de woning) voor de duur van zes maanden.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 september 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is voor verweerder verschenen mr. [A] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker is de huurder van de woning en staat als enige ingeschreven in de Basis registratie Personen op het adres. Op 9 juli 2021 heeft verweerder een bestuurlijke rapportage van de politie van 8 juli 2021. In deze bestuurlijke rapportage staat vermeld dat de politie op 25 juni 2021 een proces-verbaal heeft ontvangen van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) waaruit blijkt dat er in de woning veel criminele figuren komen die zich daar bezig houden met drugshandel en die de achterzijde van de woning gebruiken om naar binnen te gaan en tot vroeg in de ochtend blijven. De politie heeft vervolgens onderzoek gedaan.
3. Op 7 juli 2021 heeft de politie de woning doorzocht. In de bestuurlijke rapportage staat vermeld dat de zolder van de woning volledig ingericht was als heroïne versnijdingsruimte. De gehele zolder, als ook de trap naar de eerste etage en de badkamervloer, waren bedekt met een bruine aanslag. In de woning is in totaal ruim 11 kilogram substantie aangetroffen waarvan op basis van een voorlopige indicatietest aannemelijk is dat dit heroïne betreft. Daarnaast is er nog een substantie aangetroffen van bijna 13 kilogram versnijdingsmiddel. Inmiddels heeft het NFI vastgesteld dat het gaat om 12.562,7 gram heroïne en 14.195,5 gram paracetamol. Ook is een alarmpistool met bijbehorende knalpatronen gevonden. Op 13 juli 2021 is - op aanwijzen van verzoeker - nog een bedrag van € 10.000 aan contanten aangetroffen in een sok in de slaapkamer van de woning.
4. De politie heeft verweerder direct van haar bevindingen op de hoogte gesteld. Verweerder heeft de situatie beoordeeld als spoedeisend en de noodzaak aanwezig geacht om in het belang van de openbare orde en ter bescherming van de woon- en leefsituatie ter plaatse direct handhavend op te treden. Verweerder heeft gelast de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet onmiddellijk te sluiten, voor de duur van zes maanden. Daarbij is van belang dat er redenen zijn om aan te nemen dat de woning wordt gebruikt voor handel in drugs. Hij kwalificeert de aangetroffen situatie in de woning als een ernstige situatie en heeft de indicatoren a, b, d, e, f, h, i en m in ieder geval van toepassing geacht.
Wat zijn de regels?
5. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet geeft verweerder de bevoegdheid om een woning te sluiten als daar drugs wordt gevonden. Als het om een handelshoeveelheid drugs gaat, mag verweerder ervan uitgaan dat die hoeveelheid bestemd is voor handel. Verweerder moet dan afwegen of hij gebruik maakt van zijn bevoegdheid de woning te sluiten. Daarbij moet hij de noodzaak en de evenredigheid van de sluiting betrekken.
Wat vindt verzoeker?
6. Verzoeker betwist de noodzaak tot sluiting van de woning. Daartoe voert verzoeker aan dat er geen indicatie is dat in of vanuit de woning drugs werd verhandeld, er geen sprake is van recidive en geen sprake is van overlast. Dit maakt volgens verzoeker dat de noodzaak om over te gaan tot sluiting van de woning minder groot is en in het kader van de evenredigheid meer ruimte overlaat om anders te oordelen. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder in redelijkheid geen gebruik kan maken van zijn bevoegdheid de woning te sluiten. De gevolgen van de sluiting zijn onevenredig groot omdat de huurovereenkomst wordt ontbonden en verzoeker op straat komt te staan. Een stabiele thuissituatie is van belang voor het behoud van zijn werk. Ook kan hij kan zich niet verloven en heeft de sluiting negatieve gevolgen voor zijn gezondheid. Verzoeker heeft rugklachten waarvoor hij behandeld wordt. Gebruik maken van de maatschappelijke opvang is gelet op zijn werktijden en zijn gezondheidsklachten niet mogelijk.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
7. Verzoeker betwist niet de bevoegdheid van verweerder om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter ziet zich dan ook alleen voor de vraag gesteld of verweerder in dit geval in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Noodzaak tot sluiting van de woning
8. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de aanwezigheid van de aangetroffen hoeveelheid harddrugs in de woning terecht als een ernstige situatie aangemerkt. Zo zijn naast de grote hoeveelheid heroïne (zo’n 25.000 keer de gebruikershoeveelheid) in de woning 14.195,5 gram paracetamol (versnijdingsmiddel) en attributen aangetroffen die worden gebruikt voor het bereiden van heroïne. Ook is bijna een kilo henneptoppen aangetroffen en een zakje met 20 gram hennep. Daarnaast zijn een vuurwapen met patronen en een bedrag van € 10.000 in de woning gevonden. Dit zijn signalen die er op duiden dat sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige drugshandel. Dat de politie geen feitelijke drugshandel heeft waargenomen, maakt niet dat er sprake is van een verminderde noodzaak tot sluiting van de woning. Ook is terecht meegewogen dat in de woning een opschrijfboek is aangetroffen waarin diverse gewichten, bedragen en namen van Franse steden zijn genoteerd. Dit maakt aannemelijk dat sprake is van drugshandel in georganiseerd (internationaal) verband. Daar komt nog bij dat de politie beschikt over informatie van de TCI waaruit blijkt dat de woning wordt bezocht door criminele personen die zich bezig houden met drugshandel en op 7 juli 2021 is waargenomen dat de woning is bezocht door een man met antecedenten op het gebied van handel in harddrugs. Bij de vraag of sluiting noodzakelijk is heeft verweerder heeft ook kunnen betrekken dat het aannemelijk is dat verzoeker op de hoogte was van de aanwezigheid van drugs en het versnijden daarvan en daar vermoedelijk ook zelf bij betrokken was. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel dan een woningsluiting en dat sluiting van de woning voor de duur van zes maanden noodzakelijk is.
Evenredigheid van de sluiting
9. Verder is de voorzieningenrechter het met verweerder eens dat de sluiting van de woning evenredig is. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het, gelet op alle feiten en omstandigheden, niet aannemelijk is dat verzoeker niet van de aanwezigheid van de drugs en de aan drugshandel gerelateerde activiteiten afwist. Zoals verweerder in zijn verweerschrift aangeeft blijkt uit de bestuurlijke rapportage dat de hele zolderverdieping in gebruik was als heroïneversnijdingsruimte, dat op verschillende plekken in de woning drugs is aangetroffen - waaronder in een sporttas op de slaapkamer van verzoeker, waarin ook een verboden vuurwapen zat - en dat de bruine aanslag ook zichtbaar was op de trap naar de eerste etage en de vloer van de badkamer. Verzoeker heeft
verklaard dat hij zelf ook nog in de woning verbleef en dat hij er achter kwam dat zijn vertrouwen beschaamd werd. Hieruit volgt dat verzoeker wist of op zijn minst redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de activiteiten in zijn woning. Dit maakt dat de overtreding verzoeker kan worden verweten. De stelling van verzoeker dat hij werd bedreigd door de onderhuurder leidt niet tot een ander oordeel. Niet gebleken is dat verzoeker de politie niet had kunnen inschakelen. Daarbij neemt het eventueel onderverhuren niet weg dat verzoeker als hoofdbewoner zelf verantwoordelijk is voor alles wat zich in de woning afspeelt.
10. Het gevolg van de sluiting van een woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. De voorzieningenrechter vindt de omstandigheid dat de huurovereenkomst wordt ontbonden onvoldoende om de sluiting onevenredig is achten. Gelet op de ernst van de overtreding en het feit dat verzoeker van deze overtreding een verwijt kan worden gemaakt, maken dat de omstandigheid dat de huurovereenkomst zal worden ontbonden onvoldoende is om de sluiting onevenredig te achten. De stelling dat hij op een zwarte lijst kan komen te staan verzet zich om die reden ook niet tegen de sluiting. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat verzoeker om medische redenen een bijzondere binding met de woning heeft. Ook heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat hij geen vervangende woonruimte kan regelen. Voor zover dit niet mogelijk is, heeft verweerder er terecht op gewezen dat verzoeker gebruik kan maken van de maatschappelijke opvang, waar op dit moment geen wachtlijsten voor gelden. Niet gebleken is dat hij daar geen gebruik van kan maken. De stelling dat hij vanwege zijn werktijden niet terecht kan bij het Leger des Heils is niet onderbouwd. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat verzoeker voor het behoud van zijn baan als boodschappenbezorger afhankelijk is van de woning.
11. Verweerder heeft zich in dit geval in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheid om in afwijking van het beleid af te zien van de sluiting of de woning voor een kortere duur te sluiten.
Conclusie
12. Al met al denkt de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit in bezwaar in stand kan blijven. Om die reden wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
13. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.