ECLI:NL:RBDHA:2021:1043

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
NL21.430
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak van verzoekster met onbekende nationaliteit, status in Griekenland en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster met een onbekende nationaliteit, die in Gaza is geboren. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Griekse autoriteiten haar een vluchtelingenstatus hadden verleend. De verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 3 februari 2021 heeft de verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, haar situatie toegelicht. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verzoekster sinds 18 februari 2020 niet meer in Griekenland verblijft en dat het mogelijk is dat haar status inmiddels is ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er niet op voorhand kan worden uitgesloten dat het beroep van de verzoekster een redelijke kans van slagen heeft. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om het bestreden besluit te schorsen en te bepalen dat de verzoekster niet mag worden uitgezet totdat er op het beroep is beslist.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster, die zijn vastgesteld op € 534,-. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, in aanwezigheid van mr. A.E. Maas, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.430

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.429, plaatsgevonden op 3 februari 2021. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen O. Alothman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoekster heeft een onbekende nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 2001 in Gaza. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Griekse autoriteiten aan haar een vluchtelingenstatus hebben verleend.
2. Verzoekster voert in de gronden van beroep tegen het bestreden besluit aan dat zij sinds 18 februari 2020 niet meer in Griekenland verblijft, waardoor het zeer mogelijk is dat haar status inmiddels is ingetrokken. Verweerder had uit zorgvuldigheid bij de Griekse autoriteiten moeten informeren naar de status van haar verblijfsrecht om zeker te zijn dat verzoekster nog rechtmatig verblijf heeft in Griekenland.
Verzoekster voert daarnaast aan dat de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) waar verweerder het besluit op baseert inmiddels verouderd zijn, waardoor ten aanzien van Griekenland ten onrechte wordt uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De situatie is namelijk na deze uitspraken verslechterd, wat blijkt uit rapporten van Vluchtelingenwerk, en verweerder gaat hier niet inhoudelijk op in, aldus verzoekster. Verzoekster betoogt verder dat zij als bijzonder kwetsbaar aangemerkt moet worden gezien haar (medische) omstandigheden. Verweerder had volgens verzoekster garanties moeten vragen aan de Griekse autoriteiten.
Verzoekster verwijst ook naar de interim measure van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 16 oktober 2020 en een zaak die aanhangig is bij de Afdeling met zaaknummer 202005934/1/V3. In deze zaak heeft de Afdeling op 6 januari 2021 aan verweerder vragen gesteld over de situatie in Griekenland voor personen aan wie een internationale beschermingsstatus is verleend. Verweerder heeft bij brief van 21 januari 2021 de vragen beantwoord. De Afdeling heeft nog geen uitspraak gedaan in deze zaak.
Verzoekster verzoekt de rechtbank om de beantwoording van deze vragen af te wachten, zodat deze informatie door de rechtbank bij de beslissing kan worden betrokken.
3. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om de behandeling van het beroep van verzoekster aan te houden in afwachting van het verdere verloop van deze procedure.
4. De voorzieningenrechter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verzoekster er belang bij heeft om de uitkomst van het beroep in Nederland te kunnen afwachten. Er is sprake van een situatie dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat dit beroep een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst om die reden het verzoek om voorlopige voorziening toe, schorst het bestreden besluit en bepaalt dat verzoekster niet mogen worden uitgezet totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoekster niet mag worden uitgezet totdat is beslist op het beroep;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Maas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.