ECLI:NL:RBDHA:2021:10504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
NL21.2621 en NL21.2622
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Iraakse man en de beoordeling van nieuwe elementen in de aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2021 uitspraak gedaan in de procedure van een Iraakse man die een opvolgende asielaanvraag had ingediend. De man, geboren in 1997, had zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een zitting waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de vraag moeten beantwoorden of de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen relevante nieuwe elementen of bevindingen waren die de opvolgende aanvraag konden onderbouwen.

De eiser stelde dat hij was gedoopt en dat de doopakte die hij had overgelegd een nieuw element was dat zijn asielaanvraag kon ondersteunen. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat deze doopakte daadwerkelijk een nieuw feit of een nieuwe bevinding was in de zin van de Vreemdelingenwet. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag niet-ontvankelijk was, omdat de eiser geen relevante nieuwe elementen had aangedragen die zijn aanvraag konden rechtvaardigen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 12 maart 2021, en de rechtbank gaf aan dat tegen deze uitspraak hoger beroep kon worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.2621 (beroep) en NL21.2622 (voorlopige voorziening)

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de

voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker (hierna: eiser),

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Oba).

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende
aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-
ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verder heeft hij verzocht om een
voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek op de zitting van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter (hierna:
de rechtbank) heeft plaatsgevonden op 8 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Haloob. Verweerder heeft zich laten
vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk
uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
In de zaak met nummer NL21.2621:
- verklaart het beroep ongegrond.
In de zaak met nummer NL21.2622:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser heeft de Iraakse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1997.
3. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk heeft mogen verklaren, omdat eiser geen relevante nieuwe elementen of bevindingen in de zin van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw [1] aan zijn
opvolgende asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. Eiser heeft aan zijn opvolgende
asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij is gedoopt. Volgens eiser is de doopakte die hij
heeft overgelegd een nieuw element of een nieuwe bevinding.
4. De rechtbank is het niet met eiser eens. Eiser heeft zelf verklaard dat hij niet is
bekeerd tot het christendom en dat hij de doopakte alleen heeft gebruikt om opnieuw asiel te
kunnen krijgen. Daarmee valt weg wat eiser aan zijn opvolgende asielaanvraag ten
grondslag heeft gelegd. Eiser betoogt vervolgens dat niet uitgesloten is dat hij in het geval
van terugkeer naar Irak te vrezen heeft voor vervolging omdat hem ten onrechte een
bekering tot het christendom wordt toegedicht. Volgens de rechtbank is dat een aanname die
niet nader is onderbouwd. Op de zitting heeft eiser naar voren gebracht dat zijn vader
misschien aan de rest van eisers familie zal vertellen dat hij is gedoopt en dat hij om die
reden vreest om terug te keren naar Irak. Eiser heeft de vrees in de zin van artikel 3 van het
EVRM [2] echter niet concreet gemaakt. Ook heeft eiser in het nader gehoor verklaard dat hij
niet te vrezen heeft voor zijn familie. Eiser heeft op de zitting ook naar voren gebracht dat
hij een asielvergunning wil krijgen omdat hij in Irak geen ontwikkeling of verandering ziet
en zich daar niet verder kan ontplooien. De rechtbank begrijpt dat maar dat is geen reden om
een asielvergunning te krijgen.
5. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd die relevant
kunnen zijn voor de beoordeling daarvan. Ook is niet gebleken van bijzondere feiten en
omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw die maken dat de rechtbank het
bestreden besluit moet toetsen als ware het de afwijzing van een eerste aanvraag.
Verweerder heeft eisers opvolgende asielaanvraag dan ook niet-ontvankelijk mogen
verklaren.
6. Het beroep is ongegrond. Omdat op het beroep is beslist, heeft eiser geen belang
meer bij een beoordeling van zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Dat verzoek
wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2021 door mr. A.K. Mireku,
(voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S.H.M. Hussien, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op 12 maart 2021

Mr. A.K. Mireku R.S.H.M. Hussien

Rechter
Griffier
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarbij is beslist op het beroep, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.drag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.