ECLI:NL:RBDHA:2021:1060

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
09/134387-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Onvoorwaardelijke JD en VW PIJ-maatregel voor pedojaagfeit en heftige woninginbraak met gijzeling.

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2021 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was in een Justitiële Jeugdinrichting. De verdachte is beschuldigd van meerdere feiten, waaronder afpersing en diefstal met geweld, gepleegd in de periode van 8 december 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een woningoverval heeft gepleegd waarbij de slachtoffers onder bedreiging met geweld zijn gedwongen om geld en goederen af te geven. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, en de verdachte is op basis van DNA-bewijs en getuigenverklaringen als een van de daders geïdentificeerd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 12 maanden opgelegd, met daarnaast een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in haar beslissing. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en heeft zich schuldig gemaakt aan een laffe woningoverval, wat heeft geleid tot een verhoogd gevoel van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gebrekkige ontwikkeling van geestvermogens en de noodzaak voor behandeling en begeleiding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Parketnummer 09/134387-20
Datum uitspraak 15 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 2003 te [geboorteplaats] ,
[adres]
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
Justitiële Jeugdinrichting (JJI) Teylingereind te Sassenheim,
advocaat: mr. F.D.W. Siccama te Amsterdam.

1.Het onderzoek op de zitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten zittingen van
28 januari 2021 (
inhoudelijk) en 1 februari 2021 (
sluiting).
De officier van justitie in deze zaak is mr. D. Kortekaas. De verdachte en zijn raadsman zijn ter zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is, samengevat, ten laste gelegd dat:
hij in de periode van 16 mei 2020 tot en met 17 mei 2020 in Delft, samen met een ander, [slachtoffer 1] heeft afgeperst (
feit 1).
Daarnaast is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij op 8 december 2019 in Delft ’s-nachts samen met anderen, onder geweld of bedreiging met geweld, verschillende goederen en geld heeft weggenomen van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (
feit 2) en hen daarnaast gedwongen heeft tot afgifte van ontgrendelpatronen en codes van telefoons en bankrekeningen, ook onder geweld of bedreiging met geweld (
feit 3), [slachtoffer 3] van haar vrijheid heeft beroofd met het doel om [slachtoffer 2] te laten meewerken (
feit 4) en tot slot € 1000,00 van de rekening van [slachtoffer 3] heeft gepind met de door misdrijf verkregen pincode en pinpas (
feit 5).
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat hetgeen ten laste is gelegd kan worden bewezen.
Daartoe heeft de officier van justitie het volgende naar voren gebracht.
Met betrekking tot feit 1.
De verdachte en zijn medeverdachte bekennen dit feit. Hun verklaringen komen grotendeels overeen met de aangifte en aanvullende aangifte die door het slachtoffer zijn gedaan. De afpersing kan wettig en overtuigend bewezen worden.
Met betrekking tot feit 2 tot en met 5.
Er is geen reden om te twijfelen aan het verhaal van de aangevers. Camerabeelden en bankafschriften bevestigen hun verhaal. Een getuige ziet twee mannen uit de poort komen rond het tijdstip dat de overvallers de woning hebben verlaten. Deze mannen praten met iemand in een zilverkleurige Volkswagen. Eén van de mannen laat zijn fiets achter op het talud. De locatie en het tijdstip komen overeen met het vertrek van de overvallers uit de woning en de gestolen auto van aangever is een zilverkleurige Volkswagen. Deze Volkswagen wordt aangetroffen en op camerabeelden is te zien dat een persoon uitstapt met een verlichte telefoon in zijn hand. Telefoongegevens en de locatie van de telefoon hebben geleid tot aanhouding van de medeverdachte [medeverdachte 1] . Deze medeverdachte heeft een gedetailleerde verklaring afgelegd en hierbij de namen van [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] genoemd als zijnde de overvallers. Deze verklaring wordt op meerdere punten ondersteund en is voldoende betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Op de fiets die wordt beschreven door de getuige is het DNA van de verdachte aangetroffen.
Deze feiten kunnen wettig en overtuigend bewezen worden. Er is sprake van zowel een diefstal als een afpersing, nu sommige goederen zijn gepakt en andere zijn afgegeven.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot feit 2 tot en met 5 heeft de verdediging vrijspraak bepleit en daartoe -kort samengevat- het volgende naar voren gebracht. Er is DNA aangetroffen op een fiets, maar onduidelijk is op welke fiets, of deze fiets relevant is voor deze zaak en de match met het DNA van de verdachte is niet juist tot stand gekomen. Er is sprake van onduidelijkheid over de matchkans waarmee de bewijskracht/waarde vaag is en het rapport geen redengevend bewijsmateriaal oplevert. De verklaring van [medeverdachte 1] kan niet gebruikt worden voor het bewijs omdat deze onbetrouwbaar is.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging. [1]
Feit 1
De verdachte heeft bekend dat hij het onder 1 tenlastegelegde feit heeft gepleegd, zoals dit hieronder bewezen is verklaard. Namens hem is niet om vrijspraak van dat feit gevraagd. De rechtbank noemt daarom alleen de volgende door haar gebruikte bewijsmiddelen zonder de inhoud ervan weer te geven:
- de bekennende verklaring van de verdachte tijdens de zitting van 28 januari 2021;
- het proces-verbaal van politie nummer PL1500-2020140177-1(vul de feitaanduidingen in) (pagina 49-52(vul de feitaanduidingen in) van het zaaksdossier(vul de feitaanduidingen in)), inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer 1] .
Feit 2, 3, 4 en 5
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als uitgangspunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
In de vroege ochtend van 8 december 2019 in Delft zijn drie overvallers het huis van [slachtoffer 2] binnen gekomen. [slachtoffer 2] en zijn partner, [slachtoffer 3] , lagen op dat moment in bed op de benedenverdieping van de woning. Eén van de overvallers hield een klauwhamer vast en er is gedreigd met geweld. De slachtoffers moesten in hun bed blijven liggen. Tegen hen werd gezegd ‘dit is een overval, trek de dekens over je hoofd’, ‘je moet meewerken anders vermoord ik je vriendin, ik doe je wat aan als je niet meewerkt’, ‘doe de deken weer over je hoofd of ik schiet’. Terwijl de slachtoffers met hun hoofd onder de dekens lagen zijn de overvallers het huis door gegaan waarbij zij alles van waarde hebben meegenomen. [2] Daarnaast hebben de overvallers de slachtoffers gedwongen goederen, inloggegevens, ontgrendelpatronen en een pincode af te geven. De pinpas van [slachtoffer 3] is meegenomen en met deze pas en de door haar afgegeven pincode is totaal € 1000,00 gepind. Tot slot is [slachtoffer 3] gegijzeld in het huis van [slachtoffer 2] . Het doel hiervan is geweest dat, door te dreigen ‘als jij wegloopt, vermoorden wij je vriendin’ en ‘je moet meewerken anders vermoorden wij je vriendin’, [slachtoffer 2] mee is gegaan met een van de overvallers om te gaan pinnen. De overvallers zijn weggegaan met de mededeling dat de slachtoffers onder de dekens moesten blijven, dat er iemand achter zou blijven en dat zij geen alarm mochten slaan. De overvallers hebben hierna, met de sleutels uit het huis, de auto van [slachtoffer 2] weggenomen. [3]
De vraag die voorligt bij de rechtbank is of de verdachte één van deze overvallers is geweest.
De rechtbank ziet het volgende in het dossier.
De verklaring van [medeverdachte 1].
[medeverdachte 1] heeft een gedetailleerde verklaring afgelegd waarbij hij drie namen noemt als zijnde de daders van de woningoverval: [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Gekeken dient te worden of deze verklaring betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebezigd.
De persoon van [medeverdachte 1]
is zelf als medeverdachte in het vizier van de politie gekomen naar aanleiding van een anonieme tip bij het Team Criminele Inlichtingen, waarbij hij samen met [medeverdachte 3] en een andere onbekende jongen wordt genoemd als mededader van de woningoverval. Met het noemen van drie namen, bij een overval die door drie daders is gepleegd, pleit hij zichzelf (in ieder geval in grote mate) vrij. De rechtbank neemt verder in ogenschouw dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] reeds langere tijd bevriend zijn en dat uit het dossier niet blijkt dat er een reden is dat [medeverdachte 1] belastend over hen zou verklaren. Dat [medeverdachte 1] de verdachte – die hij minder lang kent – zou hebben belast vanwege ruzie over een meisje – ongeveer een jaar voordat het feit plaatsvond – acht de rechtbank reeds gelet op het tijdsverloop tussen de vermeende ruzie en het strafbare feit onvoldoende geloofwaardig. Bovendien heeft [medeverdachte 1] de rol van de verdachte bij de overval ook niet groot of groter gemaakt.
Wijze van totstandkoming verklaring
De rechtbank ziet in het dossier geen enkele aanwijzing dat de verklaring van [medeverdachte 1] op een onjuiste manier tot stand is gekomen. [medeverdachte 1] heeft voorafgaand aan zijn verhoor gesproken met een raadsman en er is een raadsman aanwezig geweest bij het verhoor. [medeverdachte 1] heeft voorafgaand aan het verhoor de cautie gekregen. De rechtbank ziet niet dat woorden in de mond van [medeverdachte 1] zijn gelegd. Tot slot heeft [medeverdachte 1] zijn verklaring ondertekend.
Het enkele feit dat [medeverdachte 1] , zoals hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard, de manier van ondervragen van de politie als niet prettig heeft ervaren, maakt niet dat de politie-verklaring van [medeverdachte 1] daarmee onbetrouwbaar zou zijn. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat de aard van een politieverhoor, waarbij iemand als verdachte wordt verhoord, van een andere aard en daardoor ook beleving zal zijn dan een verhoor bij de rechter-commissaris als getuige.
Het hiervoor overwogene en gelet op feit dat de verklaring in grote mate steun vindt in overig bewijs, zoals hierna wordt weergegeven, maakt dat de rechtbank de verklaring van [medeverdachte 1] als bewijsmiddel zal bezigen.
De omstandigheid dat [medeverdachte 1] belastend heeft verklaard om daarbij zijn eigen rol en betrokkenheid zo klein mogelijk te maken, dan wel terug te brengen tot nihil, maakt dat de rechtbank deze verklaring wel met behoedzaamheid heeft bezien.
De inhoud van de verklaring [4]
[medeverdachte 1] verklaart dat de overval is gepleegd door [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [verdachte] , dat [verdachte] en [medeverdachte 2] in de woning waren toen [medeverdachte 3] aan het rijden was, wat de buit was en hoe deze is verdeeld en dat hij [medeverdachte 3] in de avond na de woningoverval heeft opgehaald bij een tramhalte bij de [straatnaam 1] en zij daarna bij hem thuis hebben gezeten. Ook vertelt hij dat de slachtoffers met een klauwhamer zijn bedreigd en dat deze op de [locatie] in het water is gegooid. Hij heeft verklaard dat [medeverdachte 2] € 400 zou hebben gekregen en [verdachte] geen geld aan de overval zou hebben overgehouden.
Voorafgaand aan zijn aanhouding heeft de politie een telefoongesprek [5] afgeluisterd waarbij [medeverdachte 1] uitspraken doet die overeenkomen met zijn latere verklaring bij de politie. In dit tapgesprek heeft hij het over een overval die iemand met twee anderen heeft gepleegd. Eén van deze mannen noemt hij bij de naam [bijnaam] , die op dat moment vast zit. [medeverdachte 1] verklaart ook over de buit en de verdeling, waarbij opvalt dat hij zegt dat ‘hij de ene vier barkie heeft gegeven en de andere gewoon niets heeft gegeven’. Zijn gesprekspartner zegt daarop ‘ohh [bijnaam] heeft gewoon zelf de rest gehouden’. In het gesprek wordt verder gesproken over de hamer en dat deze op de [locatie] is weggegooid.
De inhoud van de verklaring van [medeverdachte 1] en het tapgesprek stroken daarnaast met de feiten en omstandigheden die – onweersproken – blijken uit de aangiftes [6] . Onder andere dat de daders een hamer bij zich hadden, dat geld en spullen buit zijn gemaakt, de rolverdeling tussen de daders en dat een auto is weggenomen.
Ook het overige bewijs ten aanzien van de medeverdachten strookt met de verklaring van [medeverdachte 1] dat zij erbij zijn betrokken.
Zo is het DNA van de door [medeverdachte 1] als mededader genoemde [medeverdachte 2] aangetroffen op een bankpas in de woning van slachtoffer [slachtoffer 2] . [7] Bij [medeverdachte 3] is in zijn telefoon de pincode van de pinpas van [slachtoffer 3] aangetroffen, die op de dag en rond het tijdstip van de overval in de notities is gezet. [8] De gestolen auto is teruggevonden op de [straatnaam 1] te Delft. [9] Op camerabeelden is te zien dat dit op 8 december 2019 rond 22:22 uur was en dat de bestuurder wegliep met een opgelichte telefoon. [10] De zendmast die wordt aangestraald vanaf de [straatnaam 1] te Delft heeft tussen 22:21 en 22:24 drie gesprekken opgepakt van het telefoonnummer dat bekend is als het nummer van [medeverdachte 3] . Daarbij heeft de telefoon van [medeverdachte 3] ten tijde van het parkeren van de auto contact gehad met de telefoon van [medeverdachte 1] . [11] [medeverdachte 1] heeft daarover verklaard dat hij [medeverdachte 3] die avond desgevraagd bij een tramhalte heeft opgepikt.
DNA-spoor
Omstreeks 6:40 uur ziet een getuige twee personen ter hoogte van de [straatnaam 2] . Eén van deze personen komt met een andere persoon uit de poort die naast de [straatnaam 2] zit gefietst, laat die fiets dan vallen op het talud en laat deze liggen. Deze persoon heeft contact met personen die in een lichtkleurige/zilverkleurige Volkswagen rijden. [12] Een agent komt diezelfde dag om 7:00 uur ter plaatse. Hij neemt contact op met de getuige die zegt dat een van de mannen een fiets in de sloot heeft gereden ter hoogte van [straatnaam 2] De agent ziet vervolgens ter hoogte van de [straatnaam 2] te Delft een zwarte damesfiets in de sloot liggen met een bruin zadel en bruine handvatten. Deze fiets wordt in beslag genomen. [13] Bovenstaande maakt dat de rechtbank – gelet op de tijdstippen en de plek van aantreffen – overtuigd is dat de fiets waarvan de getuige aangeeft dat deze op de vroege ochtend is achtergelaten, dezelfde fiets is als door de politie is aangetroffen.
Van deze fiets zijn sporen afgenomen genummerd, linkerhandvat: SIN AAMF1942NL en rechterhandvat: SIN AAMF1941NL. [14] Deze sporen zijn vergeleken met het DNA van verdachte en dit heeft een match opgeleverd. [15] De rechtbank ziet enkele geen reden om te twijfelen aan deze match en de matchkans zoals in het rapport uiteen is gezet. Gezien de uitkomsten van het NFI-rapport acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de persoon is die op de gevonden fiets heeft gereden. De verdachte heeft bovendien ook geen verklaring gegeven voor het aantreffen van deze fiets en hoe het kan dat zijn DNA op de handvatten zat.
De waarnemingen van de getuige in combinatie met het DNA-spoor op de fiets kunnen volgens de rechtbank niet anders betekenen dan dat het de verdachte was die de getuige op dat moment heeft gezien en dienen als aanvullend bewijs dat de verdachte daarmee een van de plegers van de overval was. Hij kwam immers uit de richting van de woning waar even daarvoor een woningoverval gaande was en had contact met personen in de daarbij weggenomen auto. Door de verdachte is bovendien geen ander scenario naar voren gebracht dat binnen het bestaande bewijs past.
Uit al het bovenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank de verdachte een van de plegers van de woningoverval is geweest, waarbij dusdanig nauw en bewust is samengewerkt tussen hem en de medeverdachten, dat sprake is van medeplegen.
Gelet op dit alles acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de woningoverval op 8 december 2019, zoals hem ten laste is gelegd onder feit 2, 3, 4 en 5, heeft gepleegd.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart, op grond van het bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij in de periode van 16 mei 2020 tot en met 17 mei 2020 te Delft tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van €200,00,- dat aan die [slachtoffer 1] toebehoorde, door:
- tegen die [slachtoffer 1] te insinueren dat hij eerder mannen fysiek had bedreigd als zij niet betaalden en;
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat zijn tanden eruit zouden worden geslagen en dat hij klappen zou krijgen;
2.
hij op 8 december 2019 te Delft gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met anderen, een personenauto (Volkswagen Golf, [kenteken] ) en een laptop (merk HP) en een Playstation 4 en portemonnees met diverse pasjes en 240 euro en mobiele telefoons (merk/type Sony Xperia en Google Pixel) en een hoofdtelefoon en horloges en een zonnebril,
toebehorendeaan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door:
- op een tijdstip gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, met een (klauw)hamer die woning binnen te gaan en (vervolgens);
- tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te zeggen "Dit is een overval, trek de dekens over je hoofd" en "Je moet meewerken anders vermoord ik je vriendin, ik doe je wat aan als je niet meewerkt" en “Doe de deken weer over je hoofd of ik schiet”, en;
- aan die [slachtoffer 2] te vragen "Waar is je portemonnee en waar is je cash geld" en "Heb jij een auto" en;
- tegen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te zeggen "Jullie blijven onder de dekens, we laten iemand hier tot 10 uur of 12 uur, waag het niet om alarm te slaan, bel geen politie";
3.
hij op 8 december 2019 te Delft tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met diverse pasjes van die [slachtoffer 2] en de ontgrendelpatronen van de telefoons van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en de cijfercode van de ING-app van die [slachtoffer 2] en de pincode van de bankpas van die [slachtoffer 3] ,
welke bedreiging met geweld bestond uit het
- op een tijdstip gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, met een (klauw)hamer een woning binnen te gaan en (vervolgens);
- tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te zeggen "Dit is een overval, trek de dekens over je hoofd" en "Je moet meewerken anders vermoord ik je vriendin, ik doe je wat aan als je niet meewerkt" en “Doe de deken weer over je hoofd of ik schiet”, en;
- aan die [slachtoffer 2] te vragen waar zijn portemonnee en cash geld is en wat het ontgrendelpatroon van zijn telefoon is en wat de cijfercode van zijn ING-app is en
- tegen die [slachtoffer 3] te zeggen dat ze haar pincode in de telefoon moet opschrijven en haar ontgrendelpatroon van de telefoon moet laten zien en haar telefoon moet geven;
4.
hij op 8 december 2019 te Delft en Den Haag, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 3] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden,
met het oogmerk een ander, te weten [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen, te weten het pinnen van geld voor verdachte en diens mededaders, immers hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer 3] gedwongen in bed (onder de dekens) te blijven en
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat hij mee moet om te pinnen en (vervolgens) die [slachtoffer 2] gedwongen mee te gaan in de auto van die [slachtoffer 2] naar banken en
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd “Als jij wegloopt, vermoorden wij je vriendin” en “Je moet meewerken anders vermoorden wij je vriendin”, en
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd “Je moet 2000 euro pinnen”;
5.
hij op 8 december 2019 te Delft tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag van (in totaal) €1.000,- ,
toebehorendeaan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een door misdrijf verkregen bankpas en pincode op naam van die [slachtoffer 3] .
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Het bewezenverklaarde feit levert op:
Feit 1
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 2
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee
of meer verenigde personen.
Feit 3
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 4
Medeplegen van gijzeling
Feit 5
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

6.De straf en maatregel

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel onder de voorwaarden zoals die door de Jeugdreclassering zijn opgesteld. Deze voorwaarden en het toezicht dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van één jaar, met aftrek van voorarrest, aldus de officier van justitie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft aangegeven dat de verdachte zo snel mogelijk uit de jeugdgevangenis moet. Er bestaan zorgen, maar het is van belang dat de verdachte positieve contacten gaat opdoen en dat kan alleen als hij niet gedetineerd is. Oplegging van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel ontneemt de verdachte zijn perspectief. Er bestaat een minder ingrijpend alternatief met voldoende waarborgen. Behandeling is van belang. De verdachte verdient de kans om stappen in de maatschappij te zetten en te resocialiseren, met een stevige stok achter de deur.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf en/of maatregel passend is, kijkt de rechtbank naar de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder ze zijn begaan en ook naar de persoon van de verdachte.
6.3.1
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op zestienjarige leeftijd samen met anderen schuldig gemaakt aan een laffe woningoverval, waarbij zij ’s nachts het huis van de slachtoffers zijn binnengedrongen, hen hebben bedreigd met een klauwhamer en gedwongen om zich schuil te houden onder de dekens van het bed waarin zij lagen te slapen. De verdachte is daarbij ruim anderhalf uur in de woning gebleven, ook toen een van de slachtoffers werd gedwongen om met een medeverdachte mee te gaan om meer geld te pinnen, terwijl zijn vriendin, het andere slachtoffer, achter moest blijven in de woning. De verdachte en zijn medeverdachten hebben bovendien de woning doorzocht en spullen meegenomen. Het handelen van verdachte geeft niet alleen geen blijk van respect voor andermans eigendommen en de lichamelijke integriteit van anderen, maar ook niet voor het recht dat eenieder heeft om zich in de eigen woning veilig te kunnen voelen. De slachtoffers hebben verklaard tergend lang in angst te hebben gezeten tijdens de overval. Uit de zeer indrukwekkende slachtofferverklaringen die ter zitting zijn voorgedragen, is gebleken hoe diep het misdrijf nog steeds ingrijpt in het leven van de slachtoffers. Dit soort door verdachte gepleegde feiten zorgt ook in de samenleving voor een verhoogd gevoel van onveiligheid. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan. Daar komt bij dat verdachte zijn betrokkenheid bij de overval steeds heeft ontkend en dus tot op heden geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn aandeel bij de woningoverval.
De verdachte heeft zich daarnaast samen met een ander schuldig gemaakt aan afpersing. De verdachte heeft, door zich voor te doen als vijftienjarige jongen, onder valse voorwendselen via ‘Bullchat’ een seksafspraak uitgelokt met een volwassen man, die hij, eenmaal aanwezig in diens woning, heeft bedreigd en gechanteerd om hem geld te laten geven. Het slachtoffer moest met de verdachte en de medeverdachte mee om geld te pinnen en af te geven en sigaretten voor hen te kopen, hetgeen het voor het slachtoffer intimiderend en angstaanjagend was. Ontevreden met de buit is de verdachte bovendien een dag later weer bij het slachtoffer langs gegaan met de bedoeling hem nog meer geld afhandig te maken. Het uitlokken van een strafbare situatie om vervolgens, onder het mom van ‘idealistische overwegingen’, op dergelijke wijze voor eigen rechter te spelen, is onacceptabel. Het is een zorgelijke ontwikkeling dat dit soort situaties, ook wel bekend als het zogenoemde ‘pedojagen’, in toenemende mate aan de orde zijn in de samenleving en het moet duidelijk zijn dat dit handelen niet wordt getolereerd.
De rechtbank rekent het verdachte aan en vindt het zeer zorgelijk dat hij bij het plegen van beide feiten slechts heeft gedacht aan financieel gewin en op geen enkel moment heeft gedacht aan de gevolgen die zijn handelen voor de slachtoffers had. De rechtbank vindt dit alles zeer ernstig en vindt het bovendien zorgelijk dat verdachte, die nog jong is, zich aan dergelijke feiten schuldig heeft gemaakt.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 augustus 2020, waaruit blijkt dat de verdachte, wel eerder voor andere – lichtere – feiten is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het rapport van kinder- en jeugdpsychiater, G.C.G.M. Broekman, gedateerd 29 augustus 2020. De rechtbank maakt hieruit op dat de verdachte een moeizaam verlopen levensgeschiedenis kent, waarbij geen sprake was van een groeizame leefomgeving en hij zich niet veilig en stabiel heeft kunnen hechten aan zijn sleutelfiguren.
Het rapport behelst verder – kort samengevat – het volgende.
Sinds 2016 komt de verdachte in aanraking met politie en justitie, onder andere voor diefstal, mishandeling en belediging van politieambtenaren. In 2018 is de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: Raad) betrokken in het kader een beschermingsonderzoek. Verdachte is daarna onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst, waarvan een groot aantal maanden in een gesloten voorziening van jeugdzorg.
In diagnostische zin is bij de verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een norm-overschrijdend gedragsstoornis, ernstig, beginnend in de adolescentie en met een beperkt schuldgevoel en berouw, van ouder-kind-relatieproblemen en cannabis abuse. De cognitieve ontwikkeling verloopt (laag) gemiddeld en de schoolontwikkeling is gestagneerd. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens heeft bij bewezenverklaring in belangrijke mate geleid tot het tenlastegelegde: zijn copingsmechanismen worden als gevolg van zijn sociaal emotionele ontwikkelingsproblemen (hechtingsproblematiek, gebrekkige gewetensvorming en dito zelfregulatie, antisociale gedragsimpulsen) als beperkt verondersteld. In het verlengde van het voorgaande wordt geadviseerd om de verdachte het tenlastegelegde, indien bewezen, in een verminderede mate toe te rekenen. In situaties reageert de verdachte veelal vanuit een egocentrisch perspectief en hij realiseert zich onvoldoende de gevolgen en consequenties van zijn handelen op anderen, waardoor hij van binnenuit niet wordt afgeremd in zijn grensoverschrijdend gedrag. Uit de risicotaxatie blijkt dat het risico op recidive bij onveranderde omstandigheden hoog is, hetgeen overeen komt met de klinische impressie ervan. Met name de individuele risicofactoren met betrekking tot de verdachte zijn zwaarwegend voor het risico op herhaling, zoals zijn gebrekkige emotieregulatie (hechtingsproblematiek), de ouder-kind-relatieproblemen en zijn impulsiviteit. Het gebrek aan een pro-sociaal netwerk en de scholingsproblemen kunnen als overige risicofactoren worden beschouwd, met hieruit voortvloeiende dagstructuur, verveling en onvoldoende sociale inbedding. De verdachte identificeert zich met antisociale vrienden buiten, bij gebrek aan positieve voorbeelden in zijn opvoedingsomgeving. Deze opvoedings- en omgevingsfactoren beïnvloeden elkaar in ongunstige zin.
Bij bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten wordt een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd. Indicatief daartoe is de ernst van de ten laste gelegde feiten en het mislukken van eerdere begeleiding en behandeling in de gesloten jeugdhulp. Een langdurig gesloten plaatsing in het strafrechtelijk kader is noodzakelijk om de kans op recidive te verkleinen en met name verder crimineel ontsporen te voorkomen.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het rapport van GZ-psycholoog, I.M.A.E. van Vlimmeren, gedateerd 7 september 2020, waarin onder meer het volgende is weergegeven.
Het grensoverschrijdende gedrag van verdachte rechtvaardigt de classificatie van een gedragsstoornis met begin in de adolescentie. Nog meer van belang is echter de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, gezien de hechtingsproblematiek, emotieregulatie-problemen, antisociale cognities, neiging tot zelfverheerlijking en disfunctionele strategieën die verdachte zichzelf heeft aangeleerd om zich staande te houden. Er zijn aanwijzingen voor een mogelijke stoornis in het gebruik van cannabis.
Behandeling is geïndiceerd om de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte vlot te trekken op sociaal, emotioneel en moreel vlak. Vanwege de problematische opvoedingssituatie en de woede en disfunctionele cognities die verdachte naar aanleiding daarvan nog ervaart, lijkt schematherapie aangewezen om emoties beter te leren reguleren en de overtuigingen die ten grondslag liggen aan zijn gedragsproblemen, te behandelen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met zijn disharmonische intelligentieprofiel: extra aandacht voor de vertaalslag van de behandeling naar het dagelijkse leven is noodzakelijk. Eventueel kan neuropsychologisch onderzoek waarbij de executieve functies van verdachte in kaart worden gebracht, beter licht werpen op de resocialisatiemogelijkheden.
Op basis van een weging van risico-en beschermende factoren wordt het recidiverisico hoog geacht.
Verdachte heeft een authentiek overkomende angst voor gesloten plaatsing, waardoor de afschrikwekkende werking van een PIJ-maatregel ervoor kan zorgen dat hij afspraken nakomt. De verwachting is echter dat hij dit niet voor langere termijn zal kunnen volhouden, zeker aangezien hulpverlening op meerdere fronten (wonen, psychotherapie, praktische begeleiding en dagbesteding) moet worden opgezet en dit onvermijdelijk met meerdere afspraken gepaard gaat waar verdachte het niet altijd mee eens zal zijn. Een onvoorwaardelijk PIJ-maatregel, waarbij de behandeling in een gecontroleerde, gesloten setting kan starten en stapsgewijze resocialisatie kan plaatsvinden, wordt om die reden als beste mogelijkheid gezien om recidive te voorkomen.
Kinder- en jeugdpsychiater, G.C.G.M. Broekman, en GZ-psycholoog, I.M.A.E. van Vlimmeren, hebben, op verzoek van de officier van justitie, tevens ieder afzonderlijk een aanvullend advies uitgebracht, beide gedateerd 20 januari 2021. Daaruit volgt dat de deskundigen van mening zijn dat alsnog een voorwaardelijke PIJ-maatregel kan worden geadviseerd, omdat de verdachte heeft aangegeven mee te willen werken aan ambulante behandeling en dat hij zich wil houden aan eventueel opgelegde voorwaarden, iets wat hij ten tijde van de vorige rapporten niet wilde omdat hij niet inzag dat hij zou moeten veranderen.
Ter terechtzitting zijn de kinder- en jeugdpsychiater, G.C.G.M. Broekman, en GZ-psycholoog, I.M.A.E. van Vlimmeren, als deskundigen gehoord. De psychiater heeft aldaar verklaard dat aan de verdachte uiteindelijk het voordeel van de twijfel is gegeven. Hij is erg geschrokken van het aanvankelijke advies en heeft zich de afgelopen periode in voorlopige hechtenis in de JJI goed aan de gedragsregels gehouden. Dit neemt niet weg dat er nog steeds grote zorgen zijn over zijn persoonlijkheidsontwikkeling, die ook veel te maken hebben met het systeem rondom de verdachte. Zolang daar niets in verandert blijft sprake van een hoog recidivegevaar. Het slagen van begeleiding en behandeling hangt daarbij bovendien in grote mate af van de intrinsieke motivatie van verdachte. De tot nu toe afwezige slachtoffer-empathie is onderdeel van zijn gedragsproblematiek.
De psycholoog heeft verklaard dat de verdachte, in tegenstelling tot zijn houding bij de eerste rapportage, bij het vervolggesprek kon benoemen waarin hij ook anders zou kunnen handelen of waarin hij zich zou kunnen ontwikkelen. Ondanks dat dit – ook – sociaal wenselijk gedrag kan zijn, speelt dit inzicht een belangrijke rol bij de motivatie voor een behandeling.
De Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) heeft meerdere rapporten over de verdachte uitgebracht. Het meest recente rapport dateert van 25 januari 2021.
De Raad onderschrijft het in de rapportages van de psychiater en de psycholoog beschreven zorgelijk beeld van de verdachte en bevestigt de noodzaak van intensieve en langdurige behandeling.
De Raad adviseert om bij bewezenverklaring een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, met als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • meewerkt aan jeugdreclassering in het kader van ITB harde kern voor de periode van zes maanden (overgaand in reguliere jeugdreclassering);
  • gaat wonen bij Jeugdformaat;
  • meewerkt aan dagbesteding (070Watt);
  • wordt verplicht zich onder behandeling van de Waag, zijnde een Forensische jeugd- en orthopsychiatrische instelling te stellen;
  • zich dient te houden aan een avondklok, in eerste instantie te controleren middels elektronische controle, voor de duur van drie maanden;
  • geen drugs gebruikt en meewerkt aan urinecontroles;
  • geen contact heeft met medeverdachten.
Mevrouw [naam 2] van de Raad heeft ter zitting verklaard dat zij zich achter het advies van de deskundigen schaart. Om ervoor te zorgen dat de verdachte zijn kans aangrijpt is een strak strafrechtelijk kader noodzakelijk, aangevuld met ITB Harde Kern, een avondklok en elektronisch toezicht.
Mevrouw [naam 1] van de Jeugdreclassering heeft de hoop uitgesproken dat de verdachte zich aan de voorwaarden zal houden, maar heeft voorts aangegeven twijfel te behouden of ambulante begeleiding en behandeling positief zullen blijven werken.
6.3.3
Straf en maatregel
De rechtbank houdt rekening met voornoemde rapportages en hetgeen ter terechtzitting is besproken. De rechtbank neemt de in de rapportages gegeven conclusies over en maakt die tot de hare. Dat betekent dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
De rechtbank zal voorts conform de (aanvullende) adviezen van de deskundigen aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen. De rechtbank acht -met de deskundigen- het van wezenlijk belang dat de verdachte wordt behandeld en begeleid. Gelet op de authentieke angst van de verdachte voor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en zijn getoonde bereidheid om mee te werken aan de voorwaarden, acht de rechtbank langdurige en intensieve behandeling en begeleiding als voorwaarden bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel toereikend om verdachtes ontwikkeling in positieve richting om te buigen. Een stevig strafrechtelijk kader, zoals geadviseerd, zal de verdachte motiveren om zich aan de voorwaarden te houden en er is bovendien een vangnet van verplichte behandeling als verdachte niet meewerkt. De rechtbank drukt het de verdachte op het hart gebruik te maken van de kans die hem daarmee wordt geboden om niet alleen te laten zien, maar ook daadwerkelijk te bewerkstelligen, dat hij buiten geslotenheid aan zichzelf en aan een goede toekomst kan werken.
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad in hun rapporten vermelden, komt de rechtbank tot het oordeel dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond en dat daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze (voorwaardelijke) maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Uit het voorgaande volgt dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel is voldaan.
De voorwaardelijk op te leggen maatregel zal bij een eventuele tenuitvoerlegging verlengbaar zijn tot een termijn van maximaal zeven jaar, waarvan het laatste jaar voorwaardelijk, aangezien verdachte veroordeeld zal worden wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meerdere personen.
Vanwege de ernst van de feiten zal de rechtbank naast een voorwaardelijke PIJ-maatregel ook een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen, voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest. Bij het bepalen van de duur van de onvoorwaardelijke jeugddetentie heeft de rechtbank rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en de straffen die in soortgelijke zaken – waaronder die van de medeverdachten – worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een woningoverval. Gelet op de ernst van het feit en de rapportage van de Raad, waaruit naar voren komt dat de verdachte behandeling en hulpverlening op meerdere leefgebieden nodig heeft en dat de kans op recidive hoog is, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partijen

[slachtoffer 1] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1058,10. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 208,10, bestaande uit de posten afgifte geldbedrag en pakje sigaretten en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 850,00.
[slachtoffer 2] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2949,58. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 199,58, bestaande uit de posten verlofuren en reiskosten en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 2750,00.
[slachtoffer 3] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3582,15. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 832,15 en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 2750,00.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. Met toewijzing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] moet bij de immateriële schade de rol van de aangever worden meegewogen. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn geen opmerkingen gemaakt.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 bewezenverklaarde feit.
De vordering is ten aanzien van de gevorderde materiële schade namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd. De rechtbank zal dit deel van de vordering, bestaande uit € 208,10, hoofdelijk toewijzen.
De vordering ten aanzien van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank afwijzen. Bij de beoordeling van de immateriële schade weegt de rechtbank mee dat het slachtoffer zelf bezig was met het plegen van een (mogelijk) strafbaar feit. Het slachtoffer heeft online afgesproken met, naar hij dacht, een 15-jarige jongen om seks te hebben. De rechtbank acht het dan ook niet billijk dat het slachtoffer immateriële schade krijgt toegewezen, ook nu toepassing moet worden gegeven aan het civiele begrip ‘eigen schuld’.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 16 mei 2020 is ontstaan.
Bovenstaande brengt mee, dat de rechtbank de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt zal compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 208,10, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 mei 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] . De rechtbank zal de gijzeling bepalen op 0 dagen.
Vordering [slachtoffer 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde feiten.
De gevorderde reiskosten zal de rechtbank toewijzen nu deze vordering goed is onderbouwd, met een correctie nu de benadeelde partij niet aanwezig is geweest bij de tweede zittingsdag en de uitspraak zal plaatsvinden op één dag. Dit maakt dat het bedrag tot € 22,02 zal worden toegewezen en het overige zal worden afgewezen.
Het gevorderde onder de noemer ‘verlofuren’ zal de rechtbank in zijn geheel afwijzen, aangezien slechts vermogensschade (te weten inkomstenverlies of winstderving) in aanmerking komt voor vergoeding. Nu gebleken is dat de benadeelde partij is doorbetaald tijdens de opgenomen verlofdagen is van vermogensschade geen sprake.
De vordering is ten aanzien van de gevorderde immateriële schade namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd. De rechtbank zal dit deel van de vordering, bestaande uit € 2750,00, hoofdelijk toewijzen.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 8 december 2020 is ontstaan.
Bovenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2772,02, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 december 2019 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] . De rechtbank zal de gijzeling bepalen op 0 dagen.
Vordering [slachtoffer 3]
De vordering is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank acht de vordering in geheel, hoofdelijk, toewijsbaar voor en bedrag van € 3.582,15, bestaande uit € 832,15 materiele schade en € 2750,00 immateriële schade.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 8 december 2020 is ontstaan.
Bovenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.582,15, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 december 2019 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3] . De rechtbank zal de gijzeling bepalen op 0 dagen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311, 312, 317, 282a Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij rechtens golden op het moment van het plegen van het strafbare feit dan wel zoals zij gelden op het moment van de uitspraak.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bij paragraaf 5 omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 12 maanden
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten 274 dagen, bij de tenuitvoerlegging van deze jeugddetentie wordt afgetrokken;
legt de verdachte op de maatregel van
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Haaglanden te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd, of zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
 [medeverdachte 3] ( [geboortedatum 2] -2001);
 [medeverdachte 2] ( [geboortedatum 3] -2003);
 [medeverdachte 1] [geboortedatum 4] -2001);
- gedurende zes maanden na de jeugddetentie meewerkt met ITB harde kern en zich zal houden aan de afspraken die in dit kader worden gemaakt;
- gedurende drie maanden na de jeugddetentie tussen 19:00 uur en 06:00 uur aanwezig zal zijn op de navolgende locatie: Jeugdformaat, of zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
- zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van soft- en harddrugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
- gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten Jeugdformaat of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld;
- gedurende de proeftijd, zo lang als de instelling in overleg met de jeugdreclassering noodzakelijk acht, zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een gedragsmatig georiënteerde behandelvorm binnen een ambulante forensische GGZ met aandacht voor het antisociale gedrag, het verslavingsgedrag en de identiteitsontwikkeling (in relatie tot ouders en vriendengroep) naast praktische begeleiding bij school en werk middels individuele coaching, aangeboden door De Waag, Fivoor of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven;
- gedurende de proeftijd, zo lang als de jeugdreclassering het noodzakelijk acht, meewerkt aan dagbesteding bij Stichting 070WATT of aan een andere door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het aan genoemde jeugdreclasseringsinstelling opgedragen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 208,10 (zegge: tweehonderdacht euro en 10 eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij [slachtoffer 1] meer of anders gevorderde;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] te betalen € 208,15, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening en bepaald de gijzeling op 0 dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 2.772,02 (zegge: tweeduizendzevenhonderdtweeënzeventig euro en 2 eurocent), bestaande uit € 22,02 aan materiële schade en € 2750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
wijst af het door de benadeelde partij [slachtoffer 2] meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] te betalen € 2.772,02, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening en bepaald de gijzeling op 0 dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] , te betalen een bedrag van € 3.582,15 (zegge: drieduizendvijfhonderdtweeëntachtig euro en vijftien eurocent), bestaande uit
€ 832,15 aan materiële schade en € 2750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] , zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 3] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 3] te betalen € 3.582,15, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening en bepaald de gijzeling op 0 dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
heft het bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde op met ingang van de dag dat de duur van de verzekering en voorlopige hechtenis even lang zal zijn als de onvoorwaardelijke jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J.M. Smid-Verhage, kinderrechter, voorzitter,
mr. B. Martinez Hammer, kinderrechter,
en mr. R. de Jong, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.E. van Damme, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 15 februari 2021.
Bijlage:
I. De tenlastelegging

Bijlage I: de tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 16 mei 2020 tot en met 17 mei 2020 te Delft
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 200,00,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] toebehoorde,
door:
- zich voor te doen als een 15-jarige jongen en een afspraak te maken met die
[slachtoffer 1] voor seks en/of;
- naar de woning van die [slachtoffer 1] te gaan en/of;
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij geld moest betalen omdat anders de
politie zal worden gebeld en/of;
- tegen die [slachtoffer 1] te insinueren dat hij eerder mannen fysiek had bedreigd
als zij niet betaalden en/of;
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat zijn tanden eruit zouden worden geslagen
en/of dat hij klappen zou krijgen;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 08 december 2019 te Delft omstreeks 5.00 uur, in elk geval
gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen
(in/uit een woning gelegen aan de [straatnaam 2] )
een personenauto (Volkswagen Golf, [kenteken] ) en/of een laptop (merk
HP) en/of een Playstation 4 en/of twee portemonnees met diverse pasjes en/of
(in totaal) 240 euro en/of twee mobiele telefoons (merk/type Sony Xperia en/of
Google Pixel) en/of een hoofdtelefoon en/of twee horloges en/of een zonnebril,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het
bezit van het gestolene te verzekeren, door
- op een tijdstip gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, met een
(klauw)hamer die woning binnen te gaan en/of (vervolgens)
- tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te zeggen "Dit is een overval, trek de dekens
over je hoofd" en/of "Je moet meewerken anders vermoord ik je vriendin, ik doe
je wat aan als je niet meewerkt" en/of Doe de deken weer over je hoofd of ik
schiet, althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- aan die [slachtoffer 2] te vragen "Waar is je portemonnee en waar is je cash geld"
en/of "Heb jij een auto" en/of
- de woning van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te doorzoeken en/of
- tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te zeggen "Jullie blijven onder de dekens, we
laten iemand hier tot 10 uur of 12 uur, waag het niet om alarm te slaan, bel
geen politie", althans woorden van gelijke aard of strekking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 08 december 2019 te Delft
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van
een portemonnee met diverse pasjes van die [slachtoffer 2] en/of de ontgrendelpatronen
van de telefoons van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of de cijfercode van de
ING-app van die [slachtoffer 2] en/of de pincode van de bankpas van die [slachtoffer 3] ,
in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- op een tijdstip gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, met een (klauw)hamer die woning binnen te gaan en/of (vervolgens)
- tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te zeggen "Dit is een overval, trek de dekens over je hoofd" en/of "Je moet meewerken anders vermoord ik je vriendin, ik doe je wat aan als je niet meewerkt" en/of Doe de deken weer over je hoofd of ik schiet", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- aan die [slachtoffer 2] te vragen waar zijn portemonnee en cash geld is en/of wat het ontgrendelpatroon van zijn telefoon is en/of wat de cijfercode van zijn ING-app is en/of
- tegen die [slachtoffer 3] te zeggen dat ze haar pincode in de telefoon moet opschrijven en/of haar ontgrendelpatroon van de telefoon moet laten zien en/of haar telefoon moet geven;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 08 december 2019 te Delft en/of Den Haag,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
[slachtoffer 3]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden,
met het oogmerk een ander, te weten [slachtoffer 2] ,
te dwingen iets te doen of niet te doen, te weten het pinnen van geld voor
verdachte en/of diens mededader(s),
immers hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer 3] gedwongen in bed (onder de dekens) te blijven en/of
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat hij mee moet om te pinnen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2] gedwongen mee te gaan in de auto van die [slachtoffer 2] naar (een) bank(en) en/of
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd Als jij wegloopt, vermoorden wij je vriendin en/of Je moet meewerken anders vermoorden wij je vriendin, althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd Je moet 2000 euro pinnen, althans woorden van gelijke aard of strekking;
art 282a lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 8 december 2019 te Delft
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van (in totaal) 1.000 euro, in elk geval enig goed, dat geheel
of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht doormiddel van een valse sleutel, te weten een door misdrijf verkregen bankpas en pincode op naam van die [slachtoffer 3] ;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn, tenzij anders aangegeven, te vinden in het dossier met het nummer PL1500-2019341897, onderzoek Hesperus.
2.Zie voor de lijsten met weggenomen goederen, zoals ook genoemd in de tenlastelegging: proces-verbaal van bevindingen, DH5R019056-49, p. 38-42; proces-verbaal van bevindingen, DH5R019056-14, p. 50-51 en proces-verbaal van bevindingen, DH5R019056-50, p. 160-163.
3.Bovenstaande komt voort uit: proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , PL1500-2019341897-1, p. 31-36 en proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] , PL1500-201941893-1, p. 154-157.
4.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] , DH5R019056-95, p. 304-317.
5.Proces-verbaal van bevindingen DH5R019056-101, p. 241-243.
6.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , PL1500-2019341897-1, p. 31-36 en proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] , PL1500-201941893-1, p. 154-157.
7.NFI rapport d.d. 23 november 2020.
8.Proces-verbaal van bevindingen DH5R019056-89, p. 198 en proces-verbaal van bevindingen DH5R019056-90, p. 199.
9.Proces-verbaal forensisch onderzoek vervoermiddel, PL1500-2019341897-23, p. 451.
10.Proces-verbaal van bevindingen DH5R019056-63 p. 143.
11.Proces-verbaal van bevindingen DH5R019056-48, p. 115-116 en proces-verbaal analyse historische verkeersgegevens p. 123-124.
12.Proces-verbaal verhoor [getuige] , PL1500-2019341897-2, p. 43-44 en proces-verbaal verhoor [getuige] bij de rechter-commissaris d.d. 14 januari 2021.
13.Proces-verbaal van bevindingen PL1500-2019341897-7, p. 46.
14.Proces-verbaal forensisch onderzoek PL1500-2019341897-3, p. 410.
15.NFI rapport d.d. 19 februari 2020 p. 104-109.