ECLI:NL:RBDHA:2021:10647
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak wegens ontbreken connexiteit
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel 'familie en gezin' had aangevraagd, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag op 3 december 2020 was afgewezen. Verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om te bepalen dat zijn uitzetting achterwege moest blijven totdat op het bezwaarschrift was beslist.
De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de relevante artikelen, waaronder artikel 8:81, een beoordeling gemaakt van het verzoek. Het bleek dat de staatssecretaris op 8 maart 2021 op het bezwaar van verzoeker had beslist en dat de beroepstermijn was verstreken zonder dat verzoeker beroep had ingesteld. Hierdoor was de vereiste connexiteit aan het verzoek komen te vervallen, wat leidde tot de conclusie dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en heeft het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.