ECLI:NL:RBDHA:2021:10748

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
NL20.17280
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van geloofwaardigheid homoseksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Libische man, heeft in 2018 asiel aangevraagd in Nederland en zijn aanvraag is eerder afgewezen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag opnieuw afgewezen, waarbij de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser niet geloofwaardig werd geacht. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing. Tijdens de zitting op 25 augustus 2021 in Breda heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn referentiekader, waaronder zijn leeftijd en de Libische opvattingen over homoseksualiteit. Eiser heeft ook gesteld dat de door hem overgelegde foto’s zijn relaas ondersteunen.

De rechtbank heeft overwogen dat de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser in lijn is met de geldende richtlijnen. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende inzicht heeft gegeven in zijn persoonlijke ervaringen en beleving met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet ten onrechte heeft gesteld dat eiser oppervlakkig heeft verklaard en dat hij voldoende gelegenheid heeft gekregen om zijn verhaal te doen. De overgelegde foto’s zijn niet als ondersteunend bewijs voor zijn geaardheid aangemerkt. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.17280

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.E.M. Jacquemard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

ProcesverloopBij besluit van 28 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2021 in Breda op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Alalo. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 2000 en de Libische nationaliteit te hebben. Op 10 mei 2018 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Bij besluit van 7 februari 2019 heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw. [1] Op 4 juli 2019 heeft verweerder dat besluit ingetrokken vanwege het met ingang van 1 juli 2019 ingestelde besluit- en vertrekmoratorium ten aanzien van Libië. [2] Bij brief van 26 augustus 2019 heeft verweerder de beslistermijn verlengd met één jaar.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser wederom afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw. Daarbij heeft verweerder de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser niet geloofwaardig geacht. De door eiser gestelde problemen vanwege het behoren tot de [Groep] en vanwege zijn religie zijn wel geloofwaardig geacht, maar deze zijn volgens verweerder onvoldoende zwaarwegend om tot afgifte van een asielvergunning over te gaan.
4. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat verweerder in de besluitvorming in strijd met WI [3] 2019/17 onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn referentiekader. Hij wijst daarbij op zijn leeftijd en de Libische kijk op homoseksualiteit. Gelet daarop stelt hij consistent en geloofwaardig te hebben verklaard over hoe hij met zijn homoseksualiteit is omgegaan en over zijn relatie met [Naam 2]. Verder heeft hij tijdens het nadere gehoor meerdere keren aangegeven dat hij de vragen niet begreep. Volgens eiser was er dan ook voldoende aanleiding om hem aanvullend te horen. Bovendien ondersteunen de door hem overgelegde foto’s zijn relaas.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Uitsluitend in geschil is verweerders beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser.
6. Uit WI 2019/17 volgt dat bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde geaardheid het zwaartepunt ligt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst van de vreemdeling en hoe diens ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen.
7. Uit de recente uitspraak van de Afdeling [4] van 4 augustus 2021 [5] volgt verder dat het uitgangspunt dat een vreemdeling zijn seksuele gerichtheid vooral met zijn eigen verklaringen aannemelijk kan en moet maken, onverlet laat dat bepaalde stukken kunnen dienen als ondersteunend bewijs. Het is daarbij aan verweerder om in het besluit inzichtelijk te maken hoe hij de afgelegde verklaringen en overgelegde stukken waardeert en onderling weegt. Overgelegde stukken zijn dus op zichzelf bezien zelden overtuigend bewijs van een gestelde seksuele gerichtheid, maar een vreemdeling kan hiermee wél ondersteunend bewijs leveren van zijn verklaringen over bepaalde thema’s die bij de integrale beoordeling van belang zijn, zoals de activiteiten in Nederland of het hebben van een homoseksuele relatie. Dat is in het bijzonder het geval waar het gaat om informatie van feitelijke aard of verklaringen van objectieve derden over feitelijk gedrag, aldus de Afdeling.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat eiser algemeen en oppervlakkig heeft verklaard over zijn gestelde homoseksuele geaardheid en zijn relatie met [Naam 2]. Uit de besluitvorming blijkt dat verweerder daarbij rekening heeft gehouden met zijn referentiekader. Niet ten onrechte wordt gesteld dat ondanks zijn leeftijd en de omstandigheid dat hij afkomstig is uit een land waar homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd, van eiser mag worden verwacht dat hij hierover meer inzicht verschaft dan hij heeft gedaan. Eiser heeft tijdens het gehoor aangegeven dat hij de vragen niet goed begreep en dat hij het moeilijk vond om over zijn gevoelens te verklaren. De gehoormedewerker heeft daarop echter duidelijk gemaakt dat het belangrijk is dat hij gedetailleerder verklaart. Er zijn pauzes ingelast en de gehoormedewerker heeft meermaals vragen anders geformuleerd en doorgevraagd. Eiser heeft dan ook voldoende de gelegenheid gekregen om zijn asielrelaas naar voren te brengen. Met zijn verklaringen heeft hij zijn gestelde homoseksuele geaardheid echter niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om eiser aanvullend te horen.
9. Verweerder is in de besluitvorming ook op de door eiser overgelegde foto’s ingegaan. Daarover is niet ten onrechte opgemerkt dat deze de gestelde homoseksuele geaardheid niet onderbouwen. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat op basis van deze foto’s wel aangenomen wordt dat er een aanrijding heeft plaatsgevonden, maar zoals in het bestreden besluit ook al wordt opgemerkt blijkt hieruit niet dat eiser opzettelijk is aangereden, noch wat daarvan de reden zou zijn geweest. Gelet op de onder 7 weergegeven overwegingen van de Afdeling vormen deze foto’s dan ook geen ondersteunend bewijs voor of aanvulling op eisers relaas.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr.A.J.J. Sterks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Stcrt. 2019, 43052.
3.Werkinstructie.
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.