ECLI:NL:RBDHA:2021:10757

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
C/09/617346 / JE RK 21-2096
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de jeugdbescherming

Op 14 september 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aanhangig gemaakt naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 2 september 2021 is ingediend door de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland. De kinderrechter heeft de moeder, die met haar minderjarige kind in een onveilige situatie verkeerde, als belanghebbende aangemerkt. De vader is als informant aangemerkt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de acute veiligheid en opvoedsituatie van [minderjarige]. Er zijn bodemeisen en veiligheidsafspraken gemaakt, maar de moeder heeft zich herhaaldelijk niet aan deze afspraken gehouden. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de moeder niet in staat is om een veilige en stabiele opvoedomgeving te bieden.

De kinderrechter heeft de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder en haar advocaat, alsook de vader en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De kinderrechter heeft de argumenten van beide partijen gehoord. De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek tot uithuisplaatsing en heeft gesuggereerd dat een netwerkplaatsing bij haar ouders mogelijk zou zijn. Echter, de kinderrechter heeft geconcludeerd dat de moeder onvoldoende veranderingsbereidheid toont en dat de acute veiligheid van [minderjarige] in het geding is.

De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid tot verlenging indien nodig. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft benadrukt dat het in het belang van [minderjarige] is om op een veilige plek te verblijven en dat er in de komende periode gewerkt moet worden aan het perspectief van [minderjarige]. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 30 september 2021.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/617346 / JE RK 21-2096
Datum uitspraak: 14 september 2021

Beschikking van de kinderrechter

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 2 september 2021 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:

[minderjarige] geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats]

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.V. Paniagua, gevestigd te Den Haag.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2]

Het procesverloop

Bij beschikking van 2 september 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank is een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 2 september 2021 tot 16 september 2021 en is het verzoek voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
- voornoemde beschikking van 2 september 2021;
- het verzoekschrift met bijlagen;
- de brief met bijlage van 13 september 2021 van de gecertificeerde instelling.
Op 14 september 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader (als informant), bijgestaan door een tolk in de Engelse taal;
- [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden. Aan het verzoek ligt, blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting, het volgende ten grondslag.
Om de acute veiligheid van [minderjarige] te waarborgen zijn er op 9 juli jl. bodemeisen gesteld en veiligheidsafspraken gemaakt waar de ouders zich aan moeten houden. Kort samengevat houden de eisen in dat de moeder en [minderjarige] op een veilige en stabiele plek verblijven (bij [verblijfplaats] , dat [minderjarige] geen getuige is van fysiek of verbaal geweld, dat de vader en [minderjarige] op een veilige manier contact hebben en dat de communicatie tussen de ouders veilig en gezond verloopt. De moeder heeft zich herhaaldelijk niet aan de afspraken gehouden en de gecertificeerde instelling heeft daarbij steeds de consequenties uitgelegd. Het is de moeder niet gelukt om [minderjarige] weg te houden van verbaal geweld tussen de ouders. Bovendien lijkt de moeder onvoldoende aan te sluiten bij de emotionele en fysieke behoeften van [minderjarige] . Ook bij [verblijfplaats] heeft de moeder zich niet aan de afspraken gehouden en op 31 augustus jl. is de moeder tegen de afspraken in met [minderjarige] weggegaan. Bij terugkomst heeft de moeder de noodzakelijke hulpverlening stopgezet en heeft zich teruggetrokken met [minderjarige] , waardoor er geen zicht was op zijn veiligheid. Om die reden is [minderjarige] met spoed uit huis geplaatst. Het lukt de moeder niet het belang van [minderjarige] voorop te stellen. De moeder kan op dit moment [minderjarige] geen veilige en stabiele opvoedomgeving bieden. Ook lukt het haar niet om aan te sluiten bij de belevingswereld van [minderjarige] . Zijn acute veiligheid komt hierdoor in het geding. Daar komt bij dat de moeder weinig veranderingsbereidheid toont en de oorzaken van de problemen voornamelijk in externe omstandigheden legt. De moeder ziet onvoldoende haar eigen aandeel in en is evenmin weerbaar tegen de vader gebleken. De voorgestelde interventies om de opvoedvaardigheden te vergoten en te werken aan het sensitief en responsief ouderschap heeft de moeder geweigerd. Er is geen intrinsieke motivatie bij de moeder om de situatie te verbeteren. Een machtiging uithuisplaatsing is noodzakelijk om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. De komende periode zal het perspectief van [minderjarige] onderzocht moeten worden. Een netwerkplaatsing bij de grootmoeder en grootvader moederszijde is vooralsnog niet wenselijk, aangezien de moeder daar ook verblijft. Gelet op de ernst en aard van de problematiek en de stappen die nog gezet moeten worden is een termijn van zes maanden passend. In reactie op wat door/namens de moeder is gezegd heeft de gecertificeerde instelling aangegeven dat ambulante hulp op dit moment niet haalbaar is gezien de ernst van de zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder. Het is positief dat de moeder stappen heeft gezet, maar er is nog geen hulpverlening opgestart en zij heeft dus nog niet geprofiteerd van de hulpverlening. Er bestaat een patroon bij moeder dat zij de hulpverlening alleen wil voortzetten onder haar voorwaarden.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek. Subsidiair is toewijzing voor de duur van drie maanden verzocht, met aanhouding van het overige. De moeder wil dat [minderjarige] bij haar en haar ouders wordt geplaatst. Grootmoeder en grootvader moederszijde worden gescreend door pleegzorg en zijn meer dan bereid de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Er is voldoende ruimte en er kan ambulante hulp worden ingeschakeld. Een netwerkplaatsing prevaleert boven verblijf in een pleeggezin. Het screeningsonderzoek duurt gemiddeld nog twaalf weken en gelet op de leeftijd van [minderjarige] is dit te lang. Het streven van de gecertificeerde instelling is om het perspectief te bepalen binnen zes maanden. Als de mogelijkheid bestaat van een netwerkplaatsing, moet dit worden ingezet in een vroeg stadium. De grootmoeder en grootvader moederszijde hebben bovendien geen contact met de vader en kunnen hem buiten de deur houden. Wat betreft de plaatsing bij [verblijfplaats] heeft de moeder naar voren gebracht dat zij zich terugtrok omdat zij daar niet op haar plek zat. De hygiëne was niet op orde en het was rommelig. Daar is geen aandacht voor geweest vanuit de gecertificeerde instelling. Als de moeder op een plek verblijft met [minderjarige] waar zij zich wel fijn voelt, zal zij [minderjarige] een veilige opvoedomgeving kunnen bieden. Er zijn ook signalen dat de moeder zich wel aan de afspraken met de hulpverlening kan houden. De moeder verdient een kans om dat te bewijzen. Bovendien betwist de moeder dat zij [minderjarige] een corrigerende tik heeft gegeven.
De moeder heeft aanvullend naar voren gebracht dat zij veel hulp zelfstandig heeft ingeschakeld. Zij heeft inmiddels een baan geregeld en heeft aan de gestelde eisen gewerkt. Via de huisarts is de moeder doorverwezen naar een psycholoog. Ook heeft zij aangegeven bij de gecertificeerde instelling welke hulpverlening haar zal helpen bij haar moederschap. Het is voor de moeder wel belangrijk dat de vader betrokken blijft.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
Er zijn ernstige zorgen over de acute veiligheid en opvoedsituatie van [minderjarige] . Met de ouders zijn bodemeisen opgesteld om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen. Ook zijn er veiligheidsafspraken gemaakt. De moeder heeft zich niet aan de afspraken gehouden en heeft de samenwerking met de hulpverlening niet opgezocht. Gebleken is dat de moeder het belang van [minderjarige] niet structureel voorop kan stellen. Er is sprake van een patroon tussen de ouders, waarbij de kans op spanningen en conflicten groot is. [minderjarige] is getuige geweest van het verbale geweld tussen de ouders. Daarnaast zijn er zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en haar motivatie om de situatie te veranderen. [minderjarige] is als pasgeboren baby erg kwetsbaar en is voor zijn opvoeding, verzorging en bescherming volledig afhankelijk zijn van haar opvoeder(s). Het is onduidelijk wat de mogelijkheden van de moeder zijn om aan te sluiten bij de opvoedbehoeften van [minderjarige] en bij zijn belevingswereld. Het is belangrijk dat snel duidelijkheid komt over wat er nodig is om de zorgen weg te nemen en de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij de komende periode op een veilige plek verblijft en rust en stabiliteit krijgt.
De kinderrechter overweegt hierbij in het bijzonder dat ieder kind het recht heeft om op te groeien bij zijn ouders, maar dat zij hem dan wel de nodige veiligheid en stabiliteit moeten kunnen bieden. Uit de jurisprudentie volgt dat ingeval van uithuisplaatsing van jonge kinderen, in beginsel in een betrekkelijk korte periode dient te worden teruggewerkt naar een plaatsing bij de eigen ouder(s). De kinderrechter acht dan ook uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden passend. In de komende drie maanden zullen de ouders, met ondersteuning van de jeugdbeschermer, aan de slag moeten gaan om de complexe problemen aan te pakken. Daarvoor dient de moeder verder te werken aan haar persoonlijke problematiek en te leren om ook in het contact met de vader voldoende weerbaar te zijn en het belang van [minderjarige] voorop te stellen. Indien de gecertificeerde instelling na drie maanden van mening is dat een thuisplaatsing (nog) niet mogelijk is, dan dienen zij de rechtbank daarover te informeren. Daarbij moeten de volgende vragen worden beantwoord:
1. Wordt er gewerkt aan thuisplaatsing?
1.a Zo nee, waarom is thuisplaatsing (nog) niet aan de orde?
1.b Zo ja, hoe ziet dat traject er uit?
2. Welke hulpverlening aan ouders wordt (hierbij) ingezet?
3. Hoe ziet de omgangsregeling er uit?
4. Is er een perspectiefbiedende oplossing en hoe ziet die eruit?
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 16 september 2021 tot 16 december 2021;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zittingsdatum gelegen
vóór 16 december 2021;
gelast de griffier tegen voormelde datum op te roepen:
  • de moeder;
  • de advocaat van de moeder: mr. A.V. Paniagua;
  • de vader (als informant);
  • de gecertificeerde instelling: Jeugdbescherming west Zuid-Holland.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2021 door mr. D.G.J. Dop, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 30 september 2021.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.