ECLI:NL:RBDHA:2021:10796

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 20/9515
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Turkije

In deze zaak heeft eiser, een Turkse jonge man, op 28 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland om zijn partner en haar familie te leren kennen. De minister van Buitenlandse Zaken heeft de aanvraag op 5 november 2020 afgewezen, omdat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij terug zal keren naar Turkije. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd door de minister op 10 december 2020 ongegrond verklaard, met als argument dat er sprake is van 'vestigingsgevaar'. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 1 april 2021, waar eiser niet aanwezig kon zijn, maar zijn partner en haar vader wel, heeft de rechter de zaak besproken. Eiser stelt dat hij voldoende binding heeft met Turkije, onder andere door zijn studie aan de Tarsus Universiteit. De minister betwist dit en stelt dat eiser onvoldoende sociale en economische binding heeft, en dat hij niet tot de uitzonderingsgroepen behoort die vrijgesteld zijn van het Europese inreisverbod vanwege de Coronapandemie.

De rechter heeft geoordeeld dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de visumaanvraag af te wijzen. De rechter benadrukt dat de toetsing ex-tunc is, wat betekent dat alleen de situatie op het moment van het bestreden besluit in aanmerking wordt genomen. De rechter concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser onvoldoende zekerheid biedt dat hij tijdig naar Turkije zal terugkeren, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/9515
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] (hierna: eiser),

gemachtigde: mevr. [naam 2] ,
en

de minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister),

gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils.

Wat is er aan de hand?

1. Eiser woont in Turkije en heeft op 28 oktober 2020 een aanvraag gedaan voor een visum voor kort verblijf bij zijn partner, mevrouw [naam 2] , in Nederland. Hij wil graag naar Nederland komen om de Nederlandse gewoonten en cultuur te leren kennen. Verder wil hij ook de rest van de familie van zijn partner leren kennen, voordat hij en zijn partner de volgende stappen willen zetten in hun relatie.
2. Op 5 november 2020 heeft de minister een besluit genomen op de visumaanvraag van eiser. Zijn visumaanvraag is afgewezen, omdat de minister vindt dat eiser het doel en de omstandigheden van het verblijf in Nederland onvoldoende heeft aangetoond.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit van de minister. De minister heeft in het besluit van 10 december 2020 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard, omdat de minister vindt dat er sprake is van ‘vestigingsgevaar’. [1] Verder zegt de minister in het bestreden besluit dat aan eiser ook geen visum kan worden gegeven vanwege de Coronapandemie, omdat hij niet behoort tot de uitzonderingsgroepen op het Europese inreisverbod. [2] Daarmee geeft de minister aan dat hij nog steeds geen visum aan eiser wil geven.
4. Eiser vraagt de rechter om te oordelen dat hij toch een visum moet krijgen. De minister heeft op eisers beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechter heeft het beroep op 1 april 2021 op zitting besproken met beide partijen. Deze zitting heeft plaatsgevonden op de rechtbank in Breda. Omdat eiser in Turkije verblijft, was hij niet aanwezig. Wel was zijn partner en tevens gemachtigde, mevrouw [naam 2] , aanwezig. Ook was [naam 3] aanwezig, de vader van zijn gemachtigde en tevens referent van eiser. Namens de minister was mr. Van Gils aanwezig.

Wat vindt eiser?

6. Eisers doel om naar Nederland te komen, is om slechts kennis te maken met de Nederlandse cultuur en gewoonten en om de overige familieleden te leren kennen van zijn partner. Zo kunnen hij en zijn partner een bewuste en weloverwogen keuze maken voor wat betreft de volgende stappen in hun relatie.
7. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit van de minister. Hij vindt dat hij voldoende heeft aangetoond dat hij terug zal keren naar Turkije, voordat de geldigheidsduur van zijn visum afloopt. Hij is namelijk student aan de Tarsus Universiteit in Mersin, Turkije. Dit heeft hij met een studentencertificaat van het registratiekantoor van de universiteit aangetoond. Deze studie wil hij dan ook afronden. Verder geeft eiser aan dat hij niet mag werken in Turkije vanwege zijn studie. Studenten mogen in Turkije alleen tijdens de zomervakantie werken. [naam 3] is borg en heeft op de zitting aangegeven dat eiser tijdig zal terugkeren. Hiervan is eiser ook op de hoogte, omdat [naam 3] hierover met hem heeft gesproken. Tot slot is eiser van mening dat het Europese inreisverbod voor hem niet van toepassing is, omdat hij voldoet aan de tijdelijke regeling voor langeafstandsrelaties.

Wat vindt de minister?

8. De minister heeft op de zitting gezegd dat het doel van het visum voor eiser tijdens de bezwaarprocedure duidelijk is geworden. Toch is dit onvoldoende om hem een visum te geven. Tijdens de bezwaarprocedure vindt een volledige heroverweging plaats van het besluit op de aanvraag. [3] Dit betekent dat de minister een nieuw besluit kan nemen, omdat er een besluit komt dat gebaseerd is op de feiten en omstandigheden van dat moment. Dat wil zeggen dat de minister in het bestreden besluit een niet eerder gebruikte weigeringsgrond mag hanteren. [4]
9. In het bestreden besluit heeft de minister geoordeeld dat er sprake is van vestigingsgevaar, omdat niet is aangetoond dat eiser een voldoende sociale en economische binding heeft met Turkije. [5]
10. Met betrekking tot de sociale binding voert de minister aan dat eiser 23 jaar is, ongehuwd en hij geen kinderen heeft. Verder heeft hij in Turkije zijn ouders, twee broers en twee zussen, maar is dit onvoldoende om aan te tonen dat er een sociale binding is met Turkije. Ook draagt eiser niet de zorg voor een ander in Turkije, waarvoor hij tijdig terug moet keren.
11. Verder vindt de minister ook dat er een onvoldoende economische binding is met Turkije. Dat eiser studeert, betekent volgens de minister niet dat er een sterke economische binding is met Turkije. Eiser kan zijn studie namelijk makkelijk afbreken en later hervatten. Verder heeft eiser naast zijn studie geen betaalde baan, waarvoor hij tijdig terug moet keren.
12. Tot slot zegt de minister dat eiser vanwege de bestrijding van de Coronapandemie en de uitbreiding hiervan geen visum kan krijgen. [6] Hij behoort volgens de minister ook niet tot de uitzonderingsgroepen waarvoor het Europese inreisverbod niet geldt. In het verweerschrift heeft de minister in aanvulling op zijn bestreden besluit uitgelegd dat een persoon pas in aanmerking komt voor de toepassing van de tijdelijke regeling langeafstandsrelaties als aan alle voorwaarden wordt voldaan voor een visum voor kort verblijf.

Wat vindt de rechter?

13. De rechter stelt voorop dat hij in zaken als deze ex-tunc toetst. Dat betekent dat de toets van de rechter beperkt is en de rechter moet kijken naar de situatie zoals die was op het moment dat de minister het bestreden besluit nam. Feiten en omstandigheden die daarna zijn opgetreden kunnen dan ook niet bij de beoordeling van de rechter worden betrokken.
14. De minister kan op grond van artikel 32, eerste lid, van de Visumcode een visumaanvraag weigeren. Bij het onderzoeken van een visumaanvraag en de beoordeling of een afwijzingsgrond zich voordoet, heeft de minister beoordelingsruimte. [7] Dat heeft tot gevolg dat de rechter de beoordeling van de minister terughoudend toetst.
15. De rechter is van oordeel dat de minister met zijn toelichting in redelijkheid heeft kunnen bepalen dat eiser onvoldoende sociale en economische binding heeft met Turkije. Het doel van eisers verblijf in Nederland is duidelijk, maar kan daaraan niet afdoen. Het gaat in dit geval namelijk om de beoordeling van vestigingsgevaar. De rechter is overtuigd van de borgstelling van [naam 3] , maar dit doet geen afbreuk aan wat de minister heeft aangevoerd over het vestigingsgevaar en neemt het risico van vestigingsgevaar dan ook niet weg.
16. Het punt dat eiser naar voren heeft gebracht dat hij op basis van de regeling langeafstandsrelaties een uitzondering is op het Europese inreisverbod vanwege de Coronapandemie, wordt niet gevolgd. De minister heeft er terecht op gewezen dat een persoon pas in aanmerking komt voor deze regeling als is voldaan aan de voorwaarden voor visumverlening. In het geval van eiser is niet voldaan aan deze voorwaarden. [8]

Conclusie

17. De rechter is van oordeel dat de minister terecht heeft besloten om eiser geen visum te verlenen.
18. Het beroep is ongegrond. Om die reden krijgt eiser geen vergoeding voor zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Op grond van artikel 84, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 kunt u tegen deze uitspraak niet in hoger beroep.

Voetnoten

1.Vestigingsgevaar betekent dat de minister vindt dat er onvoldoende zekerheid is dat eiser naar Turkije zal terugkeren, voordat de geldigheidsduur van zijn visum verstrijkt. Op dit punt wordt rekening gehouden of eiser een sociale en economische binding heeft met Turkije die garantie moet geven dat eiser tijdig terug zal keren naar Turkije.
2.Zie hiervoor ‘Lijst met uitzonderingen op het Europese inreisverbod’ op de website van de Rijksoverheid.
3.Dit staat in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Dit staat in de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2483.
5.Dit staat in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode. De Visumcode is een verkorte naam van de Verordening (EG) Nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de raad van 13 juli 2009.
6.Dit staat in artikel 32, eerste lid, onder b, van de Visumcode.
7.Dit staat in de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862, ook wel het Koushkaki-arrest genoemd.
8.Zie uitleg in rechtsoverweging 15.