ECLI:NL:RBDHA:2021:10796
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Turkije
In deze zaak heeft eiser, een Turkse jonge man, op 28 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland om zijn partner en haar familie te leren kennen. De minister van Buitenlandse Zaken heeft de aanvraag op 5 november 2020 afgewezen, omdat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij terug zal keren naar Turkije. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd door de minister op 10 december 2020 ongegrond verklaard, met als argument dat er sprake is van 'vestigingsgevaar'. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 1 april 2021, waar eiser niet aanwezig kon zijn, maar zijn partner en haar vader wel, heeft de rechter de zaak besproken. Eiser stelt dat hij voldoende binding heeft met Turkije, onder andere door zijn studie aan de Tarsus Universiteit. De minister betwist dit en stelt dat eiser onvoldoende sociale en economische binding heeft, en dat hij niet tot de uitzonderingsgroepen behoort die vrijgesteld zijn van het Europese inreisverbod vanwege de Coronapandemie.
De rechter heeft geoordeeld dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de visumaanvraag af te wijzen. De rechter benadrukt dat de toetsing ex-tunc is, wat betekent dat alleen de situatie op het moment van het bestreden besluit in aanmerking wordt genomen. De rechter concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser onvoldoende zekerheid biedt dat hij tijdig naar Turkije zal terugkeren, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.