ECLI:NL:RBDHA:2021:10819

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
C/09/563833 / HA ZA 18-1194
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis na bewijswaardering in een civiele zaak over dwaling en geluidsbeperkingen bij de koop van een restaurant

In deze civiele procedure, die op 6 oktober 2021 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, stond de vraag centraal of er sprake was van dwaling bij de koop van een restaurant door JAI MATA DI B.V. (JMD) van SILVOLA B.V. en CAPRICORN HOSPITALITY B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat JMD niet in staat is geweest om het tegenbewijs te leveren dat SILVOLA ten tijde van de koop op 31 oktober 2016 in een onjuiste voorstelling van zaken verkeerde met betrekking tot geluidsbeperkingen die aan het restaurant waren opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de getuigenverklaringen van JMD niet voldoende waren om aan te tonen dat SILVOLA op de hoogte was van deze beperkingen. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep op dwaling met betrekking tot de geluidsbeperkingen slaagde, wat resulteerde in een partiële vernietiging van de koopovereenkomst.

Daarnaast werd de vordering van JMD tot betaling van de restant koopsom afgewezen, omdat SILVOLA al € 80.000 had betaald, wat de overeengekomen prijs was na de prijsvermindering die de rechtbank gerechtvaardigd achtte. De rechtbank oordeelde dat de geluidsbeperkingen een groter negatief effect hadden op de omzet van het restaurant dan de herontwikkeling van de omgeving. De rechtbank heeft ook de vordering van JMD tot betaling van boetes afgewezen, omdat de koopovereenkomst nietig was verklaard.

In reconventie werd de vordering van SILVOLA tot gedeeltelijke terugbetaling van de koopsom afgewezen, omdat zij niet meer had betaald dan zij aan JMD verschuldigd was. De rechtbank heeft de conservatoire beslagen opgeheven en JMD veroordeeld in de proceskosten, aangezien zij grotendeels in het ongelijk was gesteld. De beslissing van de rechtbank werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/563833 / HA ZA 18-1194
Vonnis van 6 oktober 2021
in de zaak van
JAI MATA DI B.V., te Den Haag,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.P. Klokkers te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] , te [woonplaats] ,

2.
SILVOLA B.V., te Den Haag,
3.
CAPRICORN HOSPITALITY B.V., te Den Haag,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.M. van den Boomen te Herten.
Partijen zullen hierna JMD en (in mannelijk enkelvoud) [gedaagden] genoemd worden. [gedaagden] zullen afzonderlijk worden aangeduid als [gedaagde 1] , Silvola en Capricorn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 februari 2020;
  • de akte houdende uitlating bewijslevering en inbreng producties van JMD van 18 maart 2020, met producties;
  • de akte houdende eiswijziging van JMD van 18 maart 2020, met één productie;
  • het proces-verbaal de enquête aan de zijde van JMD van 26 augustus 2020;
  • het proces-verbaal van de contra-enquête aan de zijde van [gedaagden] van 27 augustus 2020;
  • het proces-verbaal van de contra-enquête aan de zijde van [gedaagden] van 21 juni 2021;
  • de conclusie na enquête en contra-enquête van JMD van 14 juli 2021;
  • de conclusie na enquête en contra-enquête van [gedaagden] van 14 juli 2021, met producties.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie en reconventie

2.1.
In het tussenvonnis van 19 februari 2020 heeft de rechtbank in conventie:
JMD toegelaten om door middel van tegenbewijs het bewijsvermoeden, dat Silvola ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst op 31 oktober 2016 in een onjuiste voorstelling van zaken verkeerde ten aanzien van de van overheidswege aan het restaurant opgelegde geluidsbeperkingen die zijn opgenomen in de last onder dwangsom van 21 juni 2016 en de daaraan ten grondslag liggende maatwerkvoorschriften in de beschikking van 25 mei 2010, te ontkrachten;
Silvola opgedragen te bewijzen dat JMD ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst op 31 oktober 2016 op de hoogte was van de herontwikkelingsplannen voor de locatie Vitalizee in Scheveningen.
2.2.
JMD heeft als getuigen voorgebracht:
- [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), directeur JMD;
- [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) belastingadviseur.
2.3.
Daarnaast heeft JMD in het kader van de bewijslevering nog de producties 9, 10a en 10b overgelegd.
2.4.
Silvola heeft als getuigen voorgebracht:
- [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ), aannemer;
- [getuige 4] (hierna: [getuige 4] ), elektromonteur/beveiliger;
- [gedaagde 1] ;
- [getuige 5] (hierna: [getuige 5] ) accountant.
2.5.
Daarnaast heeft Silvola in het kader van de bewijslevering nog producties overgelegd (een e-mail van 28 september 2016, drie foto’s en de producties 23-26). De producties 23-26 blijven buiten beschouwing, nu JMD daarop niet heeft kunnen reageren.
2.6.
Aan beide zijden zijn partijgetuigen gehoord, namelijk [getuige 1] en [gedaagde 1] . Voor een partijgetuige aan de zijde van degene die het bewijsrisico draagt (voor beide bewijsthema’s is dat Silvola) geldt dat de verklaring van de partijgetuige geen bewijs in het voordeel van die partij kan opleveren indien er geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijverklaring voldoende geloofwaardig maken (artikel 164 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Die beperking van de bewijskracht geldt in dit geval dus uitsluitend voor de verklaring van [gedaagde 1] .
bewijsthema i)
2.7.
Bij dit bewijsthema is in de kern de vraag aan de orde of Silvola voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst op 31 oktober 2016 in kennis is gesteld van:
de last onder dwangsom van 21 juni 2016 en
de maatwerkvoorschriften van 25 mei 2010.
2.8.
Met betrekking tot dit bewijsthema heeft JMD geen schriftelijk bewijs in het geding gebracht. Het komt dan ook aan op de getuigenverklaringen van in dit geval [getuige 1] , haar adviseur [getuige 2] , [gedaagde 1] en zijn adviseur [getuige 5] . Uit deze verklaringen komt naar voren dat er tijdens besprekingen voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst in ieder geval wel is gesproken over de mogelijkheid van het ten gehore brengen van muziek in het restaurant. Echter, niet is gebleken dat Silvola (of haar adviseur [getuige 5] ) in kennis is gesteld van de onder a) en b) bedoelde documenten. Hiertoe is het volgende redengevend.
2.9.
Uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] volgt in ieder geval niet dat de last onder dwangsom ter kennis van Silvola is gebracht, nu geen van de getuigen heeft verklaard dat dit document is verstrekt. Met betrekking tot de maatwerkvoorschriften heeft [getuige 1] aanvankelijk verklaard dat [getuige 2] in augustus 2016 een geluids(overlast)rapport dat JMD zelf had laten opstellen aan [getuige 5] heeft verstrekt. Daarna heeft zij deze verklaring gewijzigd, in die zin dat zij heeft verklaard te hebben bedoeld dat [getuige 2] de maatwerkvoorschriften aan [getuige 5] heeft gegeven. Die plotse wijziging doet af aan het gewicht van haar verklaring. Bovendien sluit haar verklaring niet geheel aan op die van [getuige 2] . Hij heeft immers op dit punt verklaard dat hij in juni 2016 een vooraankondiging van de maatwerkvoorschriften aan [getuige 5] heeft verstrekt, gedateerd 29 april 2010. Volgens [getuige 2] waren in deze vooraankondiging al de voorschriften al opgenomen zoals die uiteindelijk op 25 mei 2010 zijn opgelegd. Deze vooraankondiging heeft de rechtbank in de gedingstukken echter niet aangetroffen, zodat zij de verklaring van [getuige 2] op dit punt niet kan verifiëren.
2.10.
Bovendien staan tegenover deze getuigenverklaringen die van [gedaagde 1] en met name [getuige 5] . Volgens [gedaagde 1] en [getuige 5] is tijdens de besprekingen vooruitlopend op de koop nooit gesproken over de last onder dwangsom of de maatwerkschriften. Ook is volgens deze getuigen nooit gesproken over een boete. Volgens [gedaagde 1] heeft hij pas kennis genomen van de documenten na de koop van het restaurant. [getuige 5] heeft stellig ontkend dat hij deze documenten van [getuige 2] heeft ontvangen. Volgens [getuige 5] had geen van de stukken die hij van [getuige 2] heeft ontvangen betrekking op geluid. Deze verklaring van [getuige 5] is zodanig sterk en gedetailleerd dat zij de verklaring van partijgetuige [gedaagde 1] voldoende geloofwaardig maakt en dus kan aanvullen.
2.11.
Het voorgaande rechtvaardigt het oordeel dat het verlangde tegenbewijs niet is geleverd. Hiermee is komen vast te staan dat dat Silvola ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst op 31 oktober 2016 in een onjuiste voorstelling van zaken verkeerde ten aanzien van de van overheidswege aan het restaurant opgelegde geluidsbeperkingen die zijn opgenomen in de last onder dwangsom van 21 juni 2016 en de daaraan ten grondslag liggende maatwerkvoorschriften in de beschikking van 25 mei 2010.
bewijsthema ii)
2.12.
Met betrekking tot dit bewijsthema heeft [gedaagden] , de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] voorgebracht. Beide getuigen hebben verklaard over gesprekken die zij met [X] hebben gevoerd tijdens de periode dat zij na de verkoop van het restaurant bezig waren met de verbouwing van het restaurant. Beide getuigen hebben verklaard dat [X] bij de gesprekken ervan heeft blijk gegeven dat hij ervan op de hoogte was dat er gebouwd zou worden in de omgeving van het restaurant. Uit de verklaring van [getuige 3] blijkt echter niet wanneer [X] hiervan op de hoogte zou zijn gekomen, zodat deze verklaring niet toereikend is voor het te leveren bewijs.
Uitsluitend [getuige 4] heeft verklaard dat [X] hem heeft gezegd dat dat de verbouwing door Legoland de reden was dat hij het restaurant heeft verkocht. Volgens [getuige 4] heeft [X] hem ook verteld dat hij al lang wist dat de ontwikkelingen gaande waren, dat ze daar bezig waren met plannen en dat er vergunningen waren afgegeven. Hier rijst de vraag hoe de verklaring van [getuige 4] dat er al vergunningen waren afgegeven is te rijmen met het feit dat pas op 20 februari 2017 - bijna vier maanden na de totstandkoming van de koopovereenkomst tussen partijen - de gemeenteraad van Den Haag is akkoord gegaan met de herontwikkeling van Vitalizee.
De verklaringen van de twee getuigen, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank onvoldoende sterk en gedetailleerd om te kunnen concluderen dat [X] ten tijde van de verkoop van het restaurant op de hoogte was van de herontwikkelingsplannen van Vitalizee. Daar komt bij nog dat de kennis van [X] niet zonder meer kan worden toegerekend aan JMD, nu niet [X] maar [getuige 1] ten tijde van de verkoop van het restaurant bestuurder was van JMD. Over de kennis van [getuige 1] over de ontwikkelingsplannen hebben de getuigen niets verklaard.
2.13.
De slotsom is dat Silvola het van haar verlangde bewijs niet heeft geleverd.
Partiële vernietiging
2.14.
Gelet op wat hiervoor is overwogen en beslist, slaagt het beroep op dwaling met betrekking tot de geluidsbeperkingen en de daaraan verbonden partiële vernietiging. Vervolgens moet worden bezien wat dit betekent voor enerzijds de door JMD in conventie gevorderde betaling van de restant koopsom en de anderzijds door Silvola in reconventie gevorderde gedeeltelijke terugbetaling van het reeds door haar voldane deel van de koopsom.
2.15.
Aangezien het beroep op dwaling uitsluitend opgaat voor de geluidsbeperkingen, kan dit niet leiden tot de door Silvola gewenste vermindering van de overeengekomen prijs van € 135.000 tot € 50.000. Wel is er, gelet op wat in r.o. 4.16 van het tussenvonnis reeds is overwogen, aanleiding voor een prijsvermindering. Hierbij neemt de rechtbank nog het volgende in aanmerking. Het aspect van de geluidsbeperkingen komt de rechtbank voor als een omstandigheid die een groter negatief effect heeft op de omzet van het restaurant dan de herontwikkeling van Vitalizee, omdat enerzijds de geluidsbeperkingen voor de gehele binnenruimte van het restaurant gelden en anderzijds de herontwikkeling tijdelijke bouwhinder meebracht en het uitzicht op zee vanuit het restaurant voor een aanzienlijk deel intact is gebleven. Weliswaar heeft de getuige [getuige 4] verklaard dat dit uitzicht thans geheel wordt belemmerd door gebouwen, maar het tegendeel blijkt uit de door JMD bij contra-enquête van 27 augustus 2020 overgelegde recente foto’s. Gelet op dit een en ander acht de rechtbank, alles afwegende, een prijsvermindering tot een koopprijs van € 80.000 gerechtvaardigd.
Conclusie en proceskosten
2.16.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen in conventie zullen worden afgewezen. Silvola heeft al € 80.000 aan JMD betaald, zodat Silvola de koopprijs volledig heeft voldaan. Dit brengt mee dat de primaire vordering van JMD tot betaling van de hoofdsom van € 55.000 en € 2.703,50 aan buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen.
2.17.
De vordering van JMD tot betaling van € 13.500 aan boetes komt evenmin voor toewijzing in aanmerking, nu met het tussenvonnis van 19 februari 2020 is komen vast te staan dat:
  • a) artikel 1.6 sub b van de koopovereenkomst nietig is (zie r.o. 4.3);
  • b) Silvola de enige contractspartij van JMD is (zie r.o. 4.2).
2.18.
De gegeven beslissingen leiden in reconventie tot het volgende. De gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen. De gevorderde terugbetaling van € 30.000 zal worden afgewezen, nu Silvola niet meer heeft betaald dat dan zij aan JMD verschuldigd is.
2.19.
Ten aanzien van de vordering tot opheffing van de door JMD ten laste van [gedaagden] gelegde conservatoire beslagen overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 704 Rv bepaalt dat indien de eis in de hoofdzaak is afgewezen van rechtswege het beslag vervalt, indien de afwijzing in kracht van gewijsde is gegaan. [gedaagden] vordert echter al opheffing van het beslag vóórdat sprake is van kracht van gewijsde. Opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht (vergelijk artikel 705 Rv). De beoordeling kan echter niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen. In dit verband verdient opmerking dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade zal kunnen worden aangesproken (HR 14 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2105, herhaald in HR 13 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5529).
2.20.
Uit de beoordeling van de vordering van JMD in conventie volgt dat voldoende aannemelijk is geworden dat de door haar gestelde vordering ondeugdelijk is. De vordering tot opheffing van de beslagen ligt daarmee voor toewijzing gereed, tenzij een belangenafweging tot een ander oordeel zou nopen. Dit laatste is de rechtbank niet gebleken. JMD heeft daaromtrent ook niets aangevoerd. Het belang van JMD bij verhaalsmogelijkheid van haar, vooralsnog ondeugdelijk gebleken vordering dient in deze omstandigheden te wijken voor het belang van [gedaagden] bij opheffing. De vordering tot opheffing van de beslagen zal daarom worden toegewezen.
2.21.
JMD zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [gedaagden] in conventie op € 7.375,50, namelijk € 1.950 aan griffierecht, € 412,50 aan getuigentaxe (voor de getuige [getuige 5] ) en € 5.013 aan salaris advocaat (4,5 punten à € 1.114, volgens tarief IV) en in reconventie op € 563 aan salaris advocaat (1 punt à 563, volgens tarief II). De vordering van [gedaagden] met betrekking tot de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst het gevorderde af;
3.2.
veroordeelt JMD in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 7.375,50 aan tot op heden gemaakte proceskosten en op € 255 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85 in geval van betekening, alle kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis, indien JMD voormelde kosten niet voordien heeft vergoed, tot de dag van algehele voldoening;
3.3.
verklaart de veroordeling onder 3.2 uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
3.4.
verklaart voor recht dat de koopovereenkomst terecht en op goede gronden partieel is vernietigd op grond van dwaling;
3.5.
heft alle door JMD ten laste van [gedaagden] gelegde conservatoire beslagen op;
3.6.
veroordeelt JMD in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 563, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis, indien JMD voormelde kosten niet voordien heeft vergoed, tot de dag van algehele voldoening;
3.7.
verklaart de veroordeling onder 3.6 uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Harmsen en in het openbaar uitgesproken door mr. D. Nobel, rolrechter, op 6 oktober 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 1554