ECLI:NL:RBDHA:2021:10830

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
NL19.26010 en NL19.26012
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Boven-Hartogh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvragen wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van eisers, die niet in behandeling zijn genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers op 22 september 2020 met onbekende bestemming zijn vertrokken, zonder de autoriteiten te informeren over hun verblijfplaats. Dit leidde tot de vraag of er nog procesbelang was voor de eisers, aangezien zij geen contact meer hadden met hun gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State, een vreemdeling die met onbekende bestemming vertrekt, in beginsel geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. Aangezien er geen bewijs was van actueel contact tussen eisers en hun gemachtigde, concludeerde de rechtbank dat de eisers geen belang meer hadden bij de inhoudelijke beoordeling van hun beroep. De beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan zonder nadere zitting, op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.26010 en NL19.26012
v-nummers: [Nummer 1], [Nummer 2] en [Nummer 3]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1], eiser,

[Naam 2], eiseres,
tezamen te noemen
mede ten behoeve van hun minderjarige zoon
[Naam 3]
(gemachtigde: mr. P.R. Klaver),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluiten van 29 oktober 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL19.26011 en NL19.26013, plaatsgevonden op 28 november 2019. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden.
Ter zitting heeft de rechtbank de behandeling van de beroepen aangehouden.
Bij beslissing van 6 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de verzoeken om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat verzoekers niet mogen worden overgedragen aan Italië totdat is beslist op de beroepen.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder nadere zitting.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich allereerst voor de – ambtshalve te beantwoorden – vraag
gesteld of er in deze zaak sprake is van procesbelang.
2. Verweerder heeft de rechtbank op 28 juli 2021 laten weten dat eisers sinds 22 september 2020 met onbekende bestemming (MOB) zijn vertrokken. Bij bericht van 6 augustus 2021 heeft de gemachtigde van eisers desgevraagd meegedeeld dat hij al enige tijd geen contact meer heeft met betrokkenen.
3. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State [1] volgt dat indien een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd en met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit dient te worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij actueel contact onderhoudt met zijn gemachtigde.
4. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt niet van actueel contact tussen eisers en hun gemachtigde, nu de gemachtigde al enige tijd geen contact meer heeft gehad met eisers. Evenmin blijkt uit de reactie van gemachtigde of eisers nog in Nederland verblijven. De rechtbank leidt hieruit af dat eisers niet langer prijs stellen op asielrechtelijke bescherming in Nederland, zodat zij geen belang meer hebben bij de inhoudelijke beoordeling van hun beroep.
5. De beroepen zijn niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 september 2019 ( ECLI:NL:RVS:2019:579).